Aan verdachte wordt – kort gezegd – tenlastegelegd dat hij als oprichter en bestuurder een criminele organisatie heeft gevormd met enkele medeverdachten en verschillende rechtspersonen, welke onder meer als doel had het plegen van belastingfraude. Voorts wordt aan verdachte tenlastegelegd dat hij (als feitelijk leidinggever) geen aangifte(n) omzetbelasting heeft gedaan waardoor er € 6.455.846 te weinig belasting is geheven. Ook wordt tenlastegelegd dat hij facturen valselijk heeft opgemaakt en geldbedragen heeft witgewassen.

De Rechtbank is van oordeel dat verdachte leiding heeft gegeven aan een criminele organisatie die tot doel had om door middel van grootschalige omzetbelastingfraude met emissierechten grote financiële voordelen te behalen. Uit het dossier blijkt dat verdachte feitelijke controle heeft gehad over alle bij deze fraude betrokken rechtspersonen. Daarbij is hij er niet voor teruggeschrokken om een bestaande rechtspersoon, die op een legale wijze handel dreef, en natuurlijke personen (stromannen) voor zijn doel te gebruiken, kennelijk om te voorkomen dat de fraude en zijn rol daarin ontdekt zou worden.

Uiteindelijk betreft het Nederlandse belastingnadeel volgens de Rechtbank ruim 6 miljoen euro. Door verdachtes handelen heeft hij naar het oordeel van de Rechtbank zowel het belastingstelsel als het stelsel van de handel in emissierechten ernstig ondermijnd.

De Rechtbank heeft eveneens acht geslagen op de omstandigheid dat de criminele organisatie deel uitmaakte van een veel grotere organisatie, waarin verdachte eveneens een (prominente) rol vervulde. Deze organisatie heeft in zes lidstaten van de Europese Unie voor meer dan 100 miljoen euro buitgemaakt met omzetbelastingfraude op emissierechten.

Verdachte heeft zich met succes weten te onttrekken aan de opsporingsautoriteiten die bijzonder veel inspanningen hebben verricht om contact te krijgen met verdachte.

De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van 5 jaar gevorderd. Gelet op de feiten en omstandigheden is de Rechtbank van oordeel dat in een gevangenisstraf van 5 jaren de ernst van de feiten onvoldoende tot uitdrukking komt. Niet alleen zijn de Nederlandse Staat en daarmee de Europese Unie in financiële zin getroffen, verdachte heeft zichzelf en anderen verrijkt ten koste van de samenleving. De Rechtbank acht om die reden een gevangenisstraf van 8 jaren passend.

Nu sprake is van vluchtgevaar zal de Rechtbank voorts de gevangenneming van verdachte bevelen. 

Rechtbank Den Haag 12 juni 2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:6869 

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2018:6869