Belanghebbende dreef een belastingaangifte- en/of adviespraktijk. Over deze activiteiten droeg belanghebbende geen omzetbelasting af. Belanghebbende is strafrechtelijk vervolgd en veroordeeld voor valsheid in geschrifte. Naar aanleiding van deze strafrechtelijke procedure heeft de inspecteur naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd. Tegen deze naheffingsaanslagen is belanghebbende in bezwaar en beroep gegaan. De Rechtbank heeft belanghebbende in het ongelijk gesteld.

In hoger beroep is onder meer in geschil of de naheffingsaanslagen omzetbelasting terecht en tot een juist bedrag zijn opgelegd. Belanghebbende voert aan dat hij niet door de inspecteur is gehoord, dat ten onrechte privégegevens uit het strafdossier zijn gebruikt voor fiscale doeleinden, dat hij in zijn procesbelang is geschaad omdat hij de brief van de inspecteur niet heeft ontvangen waarin hij wordt geïnformeerd over de fiscale gevolgen van het strafrechtelijk onderzoek en dat de naheffingsaanslagen ten onrechte, althans te hoog, zijn vastgesteld.

Gerechtshof Amsterdam overweegt dat de stelling van belanghebbende, dat hij niet is gehoord, feitelijke grondslag mist, nu zich in de dossierstukken een door belanghebbende aangevuld en getekend hoorverslag bevindt. Ten aanzien van het gebruik van privégegevens onderschrijft het Hof het oordeel van de Rechtbank, namelijk dat er geen rechtsregel bestaat die elk gebruik verbiedt van strafrechtelijk onrechtmatig verkregen bewijsmiddelen voor het vaststellen van de uit de wet voortvloeiende belastingschuld.

Ook heeft het Hof geoordeeld dat belanghebbende niet in zijn procesbelang is geschaad doordat hij voornoemde brief niet heeft ontvangen. De inspecteur heeft met gegevens van TNT Post aannemelijk gemaakt dat de brief op het adres van belanghebbende is aangeboden. Dat belanghebbende niet thuis was en daarna de brief ook niet heeft afgehaald van de afhaallocatie blijft, aldus de Rechtbank en onderschreven door het Hof, voor rekening van belanghebbende.

Ook de laatste stelling van belanghebbende houdt voor het Hof geen stand. Het Hof onderschrijft het oordeel van de Rechtbank dat de inspecteur voldoende aannemelijk maakt dat belanghebbende ondernemer was voor de omzetbelasting en derhalve belastingplichtig was. Dit brengt mee dat enkel nog de hoogte van de naheffingsaanslag in geschil is. In dit verband stelt de inspecteur dat aan belanghebbende aangiftebiljetten zijn uitgereikt, die niet door belanghebbende zijn ingediend. Daarmee is de vereiste aangifte volgens hem niet gedaan, zodat de bewijslast moet worden verzwaard en omgekeerd. Het Hof volgt de inspecteur in diens stelling. Door het niet indienen van de aangiften is een aanzienlijk bedrag aan belasting niet geheven en belanghebbende, aldus het Hof, was zich hiervan bewust of had zich hier bewust van moeten zijn.

Naar het oordeel van Rechtbank en Hof slaagt belanghebbende niet in deze verzwaarde bewijslast. De naheffingsaanslagen zijn terecht en voor een juist bedrag opgelegd. Het Hof verklaart het hoger beroep van belanghebbende, voor zover het zich richt tegen de naheffingsaanslagen omzetbelasting, ongegrond.

Gerechtshof Amsterdam 24 november 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:5108

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHAMS:2016:5108