Belanghebbende exploiteert als eenmanszaak onroerende zaken. In 2012 start de inspecteur een boekenonderzoek naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over de voorgaande vier jaren en legt vervolgens twee naheffingsaanslagen op. In beroep is in geschil of deze naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd. Meer specifiek is onder andere in geschil de correctie in verband met het privégebruik door belanghebbende van een zakelijk geëtiketteerd pand. Belanghebbende en de inspecteur verschillen van mening over wanneer dit pand in gebruik is genomen, en op welke wijze het vervolgens is gebruikt.

De rechtbank gaat eerst in op de verdeling van de bewijslast. Op grond van art. 27e lid 1 AWR wordt de bewijslast omgekeerd en verzwaard indien de vereiste aangifte niet is gedaan. Belanghebbende heeft ieder kwartaal aangifte gedaan. Naar vaste jurisprudentie geldt dat bij inhoudelijke gebreken in een aangifte slechts dan kan worden aangenomen dat de vereiste aangifte niet is gedaan, indien aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast is vastgesteld dat sprake is van één of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting zowel absoluut als relatief bezien aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Inhoudelijke gebreken in de aangifte worden slechts in aanmerking genomen indien de belastingplichtige ten tijde van het doen van deze aangifte wist of zich ervan bewust moest zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan belasting niet zou worden geheven. Ook dit moet worden vastgesteld aan de hand van de normale bewijsregels van stelplicht en bewijslast (HR 30 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH1083).

De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat het pand niet in 2011, maar in 2009 in gebruik is genomen. Eveneens heeft de inspecteur aannemelijk gemaakt dat het pand voor een aanzienlijk groter deel voor privédoeleinden is gebruikt dan eiseres stelt. Belanghebbende heeft meer omzetbelasting in vooraftrek gebracht dan dat zij heeft voldaan. Naar het oordeel van de rechtbank dient het criterium, dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting relatief gezien aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting, in deze situatie aldus te worden uitgelegd dat beoordeeld dient te worden of het te veel in aftrek gebrachte bedrag relatief aanzienlijk is. De rechtbank is van mening dat een bedrag van EUR 14.000 zowel absoluut als relatief aanzienlijk is. Nu ervan uitgegaan moet worden dat het pand niet zakelijk geëxploiteerd wordt, is daarmee evenzeer aannemelijk, aldus nog steeds de rechtbank, dat eiseres zich ervan bewust moet zijn geweest dat zij ten onrechte alle voorbelasting voor het pand in aftrek heeft gebracht. De zakelijke etikettering kan daaraan niet afdoen, nu sprake is geweest van een hoge mate van privégebruik. De bewijslast wordt derhalve omgekeerd en verzwaard. Belanghebbende slaagt niet in deze bewijslast waardoor één naheffingsaanslag in stand blijft.

Sinds de ontvangst van het bezwaarschrift en de uitspraak zijn bijna drie jaren verstreken. In belastingzaken heeft als regel te gelden dat de bezwaarfase onredelijk lang heeft geduurd voor zover de duur daarvan een half jaar overschrijdt en de beroepsfase voor zover deze meer dan anderhalf jaar in beslag neemt. Als uitgangspunt voor de schadevergoeding wordt een tarief gehanteerd van EUR 500 per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden. Nu sprake is van overschrijding van de redelijke termijn met bijna een jaar, wordt aan belanghebbende een schadevergoeding toegekend van EUR 1.000.

Rechtbank Gelderland, 20 december 2016

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBGEL:2016:6866