In de onderhavige zaak staan navorderingsaanslagen met boeten centraal die zijn opgelegd in verband met een buitenlandse bankrekening bij de KB-lux bank in het kader van het zogenaamde Rekeningenproject.

In geschil is onder meer of de boeten terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd. Het Hof overweegt dat het op de weg van de inspecteur ligt om feiten en omstandigheden te stellen, en bij betwisting, aannemelijk te maken waaruit volgt dat belanghebbende het beboetbare feit heeft begaan. Daarbij is geen plaats voor omkering van de bewijslast en kan hij in beginsel met gebruik van een bewijsvermoeden voldoen aan de op hem rustende last te bewijzen dat het beboetbare feit is gepleegd.

Het Hof is van oordeel dat het bewijsvermoeden kan worden aangenomen dat belanghebbende rekeninghouder was van een bankrekening waarop een aanzienlijk positief saldo stond en dat dit bedrag niet is aangegeven in de aangiften inkomstenbelasting. Het tegoed bedroeg op 31 januari 1994 ruim DM 250.000 en is daarmee aanzienlijk. Het Hof acht aannemelijk dat de belastbare opbrengsten van dat vermogen de destijds voor belanghebbende geldende rentevrijstelling te boven gingen. Op grond daarvan kan het bewijsvermoeden worden aangenomen dat belanghebbende te lage aangiften inkomstenbelasting heeft gedaan waardoor te weinig inkomstenbelasting is geheven. Belanghebbende heeft dit vermoeden niet ontzenuwd.

Ten aanzien van de hoogte van de boeten acht het Hof aannemelijk dat belanghebbende vanaf 1994 in het buitenland banktegoeden aanhield. Het Hof acht voorts aannemelijk dat belanghebbende het tegoed op en de inkomsten genoten uit de bankrekening opzettelijk niet in zijn aangiften inkomstenbelasting heeft vermeld en zo voor de inspecteur verborgen heeft gehouden met het doel om belastingen te ontlopen. Belanghebbende heeft daarbij gebruik gemaakt van een bankrekening in een land met bankgeheim. Op grond daarvan is het Hof van oordeel dat het aan opzet van belanghebbende te wijten is dat de aangiften inkomstenbelasting opzettelijk onjuist of onvolledig zijn gedaan.

Voor wat betreft de vermogensbelasting acht het Hof boeten van 100% passend en geboden. Nu de verschuldigde inkomstenbelasting is berekend met omkering en verzwaring van de bewijslast acht het Hof een boete van 80% ten aanzien van de inkomstenbelasting passend en geboden. Voorts worden de boeten gematigd met 20%, vanwege het overschrijden van de redelijke termijn.

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 17 november 2015

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHARL:2015:8747