Aan verdachte was onder meer tenlastegelegd valsheid in geschrifte en het opzettelijk indienen van onjuiste aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2007, 2008 en 2009

De verdediging heeft betoogd dat het Openbaar Ministerie (OM) niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging op grond van het una via-beginsel, nu er aan de verdachte reeds boetes waren opgelegd door de Belastingdienst. Het Hof verwerpt dit verweer.

Het Hof overweegt dat het recht op strafvervolging vervalt op de voet van art. 69a AWR indien de inspecteur aan een belastingplichtige ter zake reeds een boete heeft opgelegd. Het Hof overweegt dat de inspecteur weliswaar een vergrijpboete heeft opgelegd over de jaren 2007 en 2008, maar dat deze niet zijn opgelegd wegens het opzettelijk doen van onjuiste aangifte maar wegens het met grove schuld onjuist doen van die aangiften. In zoverre is de aard van het verwijt een andere.

Het Hof is verder van oordeel dat de inspecteur aldus geen keuze heeft hoeven maken tussen bestuursrechtelijke afdoening en strafrechtelijke afdoening, omdat de inspecteur grove schuld als basis voor de boeten heeft gehanteerd. De kern van ‘una via’ is naar het oordeel van het Hof dat als eenmaal voor een bepaalde afdoeningswijze is gekozen, de inspecteur hieraan gebonden is. Nu er echter sprake is van een ander vergrijp, namelijk de opzettelijke belastingfraude, is daarvan geen sprake.

Daar komt volgens het Hof bij dat de vergrijpboeten betrekking hadden op de vermelding in de aangiften van fiscaal aftrekbare partneralimentatie, terwijl de aanhangige strafvervolging zijn oorsprong vindt in het opzettelijk onjuist melding maken van aftrekbare rente- en zorgkosten. Nu de vergrijpboeten betrekking hadden op handelen met een verschillende schuldvorm, en het oorspronkelijk slechts ging om onregelmatigheden inzake de alimentatie en daar later andere strafbare handelingen bijkwamen, hebben de eerder opgelegde vergrijpboeten betrekking op andere feiten, zo concludeert het Hof.

Gelet op het benadelingsbedrag van de Belastingdienst van ongeveer € 20.000 en het feit dat verdachte door de tuchtrechter voor twee maanden in de uitoefening van zijn beroep als accountant is geschorst, veroordeelt het Hof verdachte tot een taakstraf voor de duur van 180 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand.

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 2 maart 2016

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHARL:2016:3001