De Belastingdienst onderzoekt de aangiften van twee natuurlijke personen en aanverwante vennootschappen. Ten behoeve van dit onderzoek worden diverse gegevens opgevraagd en verstrekt. Naar aanleiding hiervan worden vervolgvragen gesteld naar klantdossiers en facturen betreffende diverse Limiteds. De (rechts)personen en de Belastingdienst belanden vervolgens in een geschil over het verstrekken van deze gegevens. Hangende deze fiscale procedure start het OM een strafrechtelijk onderzoek tegen de desbetreffende (rechts)personen wegens het schenden van de fiscale inlichtingenverplichting (art. 69 lid 1 AWR). In dat kader worden diverse doorzoekingen verricht. De hieruit verkregen gegevens bevat de informatie waar het geschil omtrent de reikwijdte van de informatieverplichting op ziet. Het OM heeft desgevraagd deze informatie aan de inspecteur verstrekt. In geschil is de vraag of deze handelwijze van het OM leidt tot niet-ontvankelijkheid, hetgeen de rechtbank had geoordeeld.

Het Hof stelt voorop dat aan het OM op de voet van artikel 167 lid 1 Sv de bevoegdheid toekomt om te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. Een inhoudelijke rechterlijke toetsing wordt zeer beperkt toegepast. Slechts in die gevallen waarin de regels van de goede procesorde zijn geschonden, bijvoorbeeld door een onevenredige vervolging, wordt op deze grond de niet-ontvankelijkheid uitgesproken.

Vervolgens overweegt het Hof dat uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte te goeder trouw gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om in bezwaar en beroep te gaan tegen de informatiebeschikking. De bezwaren waren op pleitbare gronden aangevoerd waardoor er geen sprake is van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht.

Tijdens de doorzoekingen bij de verdachten zijn stukken en andere gegevens(dragers) in beslag genomen en vastgelegd die naar aanleiding van een vragenbrief hadden moeten worden verstrekt. Ondertussen lag in de fiscaalrechtelijke bezwaarprocedure nog de vraag voor of weigering van deze stukken en informatie wel of niet terecht was. Vervolgens zijn door het OM diezelfde gegevens en inlichtingen verschaft aan de inspecteur, die daar al om had gevraagd. Aangezien het OM met de bezwaarprocedure bekend is, mag een bijzondere voorzichtigheid worden verwacht. Met een dergelijke handelwijze van het OM wordt, aldus het Hof, de effectieve rechtsbescherming ernstig te kort gedaan van een verdachte die tevens met een zijns inziens onterecht informatieverzoek van de Belastingdienst wordt geconfronteerd.

Het Hof overweegt volledigheidshalve dat het niet ondenkbaar is dat het OM onder bepaalde omstandigheden ondanks de lopende fiscaalrechtelijke procedure, gerechtvaardigd is een opsporingsonderzoek en een vervolging te starten. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn indien een belastingplichtige aan het traineren is of in het geval er een dreiging is dat stukken worden weggemaakt.,

Tenslotte oordeelt het Hof dat onder deze omstandigheden het instellen en voortzetten van de vervolging van verdachte, onverenigbaar is met de beginselen van een goede procesorde en het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging. Het OM wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard.

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHARL:2020:7629

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHARL:2020:7628