In deze zaak oordeelt Rechtbank Noord-Holland over de aan belanghebbende opgelegde navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en vergrijpboeten over de jaren 2008 tot en met 2011 en 2013 tot en met 2018. De correcties zijn opgelegd naar aanleiding van informatie over buitenlandse spaarrekeningen die belanghebbende aanhield bij een Duitse bank. Belanghebbende had deze bankrekeningen niet of met een onjuist bedrag vermeld in zijn aangiften. In geschil was onder andere of de inspecteur voortvarend genoeg is geweest met het opleggen van de correcties die met toepassing van de verlengde navorderingstermijn zijn opgelegd.

Uit de feiten blijkt dat de Belastingdienst via internationale gegevensuitwisseling op 26 oktober 2017 informatie ontving van de Duitse autoriteiten over de bankrekeningen van belanghebbende. Deze gegevens omvatten onder meer zijn burgerservicenummer, bankrekeningnummers en banksaldi per eind 2016. Pas op 12 februari 2020 stuurde de Belastingdienst een eerste vragenbrief naar belanghebbende om nadere informatie te verkrijgen over het buitenlandse vermogen. Volgens belanghebbende heeft de inspecteur daarmee onvoldoende voortvarend gehandeld, zodat de navorderingsaanslagen tot en met 2015 moeten worden vernietigd.

De inspecteur stelt dat er wel voldoende voortvarend is gehandeld. Volgens de inspecteur waren de ontvangen gegevens op 26 oktober 2017 onderdeel van een grote stroom aan informatie uit verschillende landen in het kader van internationale gegevensuitwisseling. Doordat de betrouwbaarheid van deze gegevens niet direct was vast te stellen, was het volgens de inspecteur noodzakelijk om de gegevens eerst te verifiëren voordat verdere stappen konden worden gezet. Daarnaast stelde de inspecteur dat vanaf het moment dat het eerste informatieverzoek naar belanghebbende werd gestuurd, er niet langer dan zes maanden onverklaarbaar stil is gezeten.

De rechtbank ging hierin niet mee en oordeelde dat er onvoldoende voortvarend was gehandeld bij het opleggen van de navorderingsaanslagen over de jaren 2008 tot en met 2015. De inspecteur heeft naar aanleiding van de Duitse gegevens geen vragen gesteld, maar besloten de bankrekeningen op te nemen in de vooraf ingevulde aangifte IB/PVV 2017 zonder vermelding van de saldi. Gelet op de hoogte van de banksaldi van in totaal € 325.549, in combinatie met het beperkte arbeidsinkomen van belanghebbende, vormden de renseignementen naar het oordeel van de rechtbank een voldoende aanwijzing voor de inspecteur dat het buitenlandse vermogen ook in de jaren vóór 2016 werd aangehouden. Daarbij komt dat tussen de door belanghebbende aangegeven banksaldi en de gerenseigneerde banksaldi een dusdanige discrepantie bestond dat een verzoek om informatie voor de hand lag. Bovendien zijn er ook naar aanleiding van de renseignementen over de jaren 2017 en 2018 én de discrepantie tussen die gegevens en de aangegeven saldi geen vragen gesteld. Dat er vanaf het moment van het eerste verzoek om informatie niet langer dan zes maanden is stilgezeten, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat sprake is van voortvarend handelen. Dit verklaart namelijk niet waarom verweerder niet al in 2017 nadere informatie heeft opgevraagd. Het handelen van de inspecteur is hiermee onvoldoende voortvarend geweest.

De rechtbank vernietigt daarom de navorderingsaanslagen en vergrijpboeten over de jaren 2008 tot en met 2015. De aanslagen en vergrijpboeten over de jaren 2016 tot en met 2018 werden alleen verminderd vanwege overschrijding van de redelijke termijn.

Rechtbank Noord-Holland 4 juli 2024, ECLI:NL:RBNHO:2024:8544

https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBNHO:2024:8544