Belanghebbende exploiteert een coffeeshop. In 2012 start de Belastingdienst een onderzoek naar – onder andere – de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over de jaren 2007 tot en met 2011. De Belastingdienst constateert dat de administratie niet volledig en juist is bijgehouden, dat de kasadministratie meerdere hiaten vertoont en de kascontrole niet afdoende is en dat de inkoopadministratie gebrekkig is. Voorts stelt de Belastingdienst onaanvaardbare schommelingen in de brutowinstmarges vast, alsmede aanwijzingen dat de opbrengstverantwoording niet kan kloppen.

Omdat volgens de Inspecteur door belanghebbende niet of niet geheel aan de administratieve verplichtingen en bewaarplicht van art. 52 AWR is voldaan, heeft de Inspecteur op 27 maart 2014 een informatiebeschikking vastgesteld voor de jaren 2007 tot en met 2011 voor aan belanghebbende op te leggen aanslagen omzetbelasting.

Belanghebbende gaat in bezwaar en beroep. De Rechtbank oordeelt dat belanghebbende niet voldoet aan de eisen die art. 52 AWR stelt en dat de informatiebeschikking terecht is afgegeven. Belanghebbende gaat in hoger beroep. Belanghebbende stelt – onder andere – dat hij zijn administratie wel juist voert en dat hij aan de in medio 2012 opgelegde definitieve aanslagen vennootschapsbelasting over 2012 het vertrouwen mag ontlenen dat zijn administratie toereikend is.

Het Hof overweegt dat geen rechtsregel of rechtsbeginsel eraan in de weg staat dat de Inspecteur een informatiebeschikking vaststelt over andere jaren (in het onderhavige geval over 2007 tot en met 2011) dan waarvoor definitieve aanslagen (2012 en verder) zijn opgelegd. Dit geldt te meer, nu bij het vaststellen van de aanslagen vennootschapsbelasting de administratie van belanghebbende niet uitdrukkelijk aan de orde is geweest.

Voorts overweegt het Hof dat art. 52 AWR bepaalt dat administratieplichtigen gehouden zijn van hun vermogenstoestand en van alles betreffende hun bedrijf naar de eisen van dat bedrijf op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dan te allen tijde hun rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken. Wordt niet voldaan aan deze verplichtingen, dan kan de Inspecteur dit bij voor bezwaar vatbare (informatie)beschikking vaststellen.

Dat het voeren van een inkoop- en voorraadadministratie tot problemen in de strafrechtelijke sfeer kan leiden, doet hieraan niet af (HR 31 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX7184).

Het Hof is van oordeel dat belanghebbendes inkoopadministratie, door het ontbreken van een toereikende vastlegging van de soort en hoeveelheden ingekochte softdrugs en van de daarvoor betaalde prijzen, gebreken vertoont. Ook meent het Hof dat belanghebbende geen controleerbare en sluitende kasadministratie heeft gevoerd. Daarnaast acht het Hof het niet bewaren van de primaire vastlegging van de omzet, door middel van handmatig bijgehouden dagstaten, in strijd met de verplichtingen die voortvloeien uit art. 52 AWR.

Het Hof oordeelt dat belanghebbende niet heeft voldaan aan de wettelijke administratie- en bewaarplicht en bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 25 oktober 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:8530

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHARL:2016:8530