In 2013 is door de ex-partner en voormalig vennoot van verdachte een USB-stick overhandigd aan de Belastingdienst. Op die USB-stick stond de bedrijfsadministratie van het escortbureau van verdachte, inclusief de zwarte omzet. Het Hof veroordeelt haar voor het opzettelijk onjuist doen van belastingaangiften omzetbelasting. Hoewel slechts bewezen is verklaard dat opzettelijk twee onjuiste aangiften zijn ingediend, is de strafoplegging van het hof gebaseerd op alle aangiften die zich in het dossier bevinden en het totaal daarmee gemoeide fiscale nadeel van ruim € 800.000. Verdachte klaagt in cassatie dat het hof bij de strafoplegging (18 maanden waarvan 6 voorwaardelijk) rekening te houden met onjuiste belastingaangiften die niet aan de verdachte zijn tenlastegelegd.

De aangiften omzetbelasting die niet in de tenlastelegging en de bewezenverklaring zijn genoemd, kunnen volgens het hof worden beschouwd als omstandigheden waaronder de twee in de bewezenverklaring genoemde onjuiste belastingaangiften zijn begaan en dat mede uit die andere aangiften het grootschalige karakter van de bewezenverklaarde fiscale delicten blijkt.

De Hoge Raad herhaalt de overwegingen uit zijn arrest van 19 mei 2020, (ECLI:NL:HR:2020:896) dat het grootschalige karakter een rol kan spelen bij de straftoemeting. Ook al zijn er maar een beperkt aantal feiten tenlastegelegd. Als voorwaarde stelt de Hoge Raad dat het grootschalige karakter dan wel op grond van het verhandelde ter zitting aannemelijk moet zijn geworden.

Naar het oordeel van de Hoge Raad mocht het hof in dit geval het grootschalige karakter van de belastingfraude betrekken bij de straftoemeting. Het hof heeft vastgesteld dat de twee in de bewezenverklaring betrokken aangiften ‘een selectie’ zijn van de andere bij de strafoplegging betrokken aangiften en de ‘modus operandi’ bij het doen van de onjuiste aangifte telkens dezelfde was. Daarbij komt dat de verdachte in het vooronderzoek over alle aangiften is gehoord en alle aangiften aan verdachte zijn voorgehouden, waarna verdachte in de gelegenheid is gesteld een verklaring af te leggen.

In deze zaak speelde ook nog een beroep van de verdachte op de inkeerregeling van artikel 69 lid 3 AWR. Verdachte had echter niet zelf de juiste en volledige gegevens verstrekt, dan wel dit op enigerlei wijze bevordert. Het was namelijk haar ex-partner die op eigen initiatief een USB-stick met administratie had gegeven aan de Belastingdienst. Aangezien hij uit rancune jegens verdachte handelde, en niet als haar vertegenwoordiger, kon niet worden gezegd dat verdachte rechtsgeldig had ingekeerd. Het hof heeft daarom terecht geoordeeld dat verdachte geen beroep toekomt op de toepassing van de inkeerregeling, aldus de Hoge Raad.

Hoge Raad 20 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1900

https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2022:1900