Belanghebbende is houder van een personenauto en is om die reden motorrijtuigenbelasting verschuldigd. Omdat belanghebbende de motorrijtuigenbelasting niet tijdig had voldaan, heeft de inspecteur een verzuimboete van € 158 opgelegd. In hoger beroep is onder meer in geschil of de verzuimboete terecht en naar het juiste bedrag is opgelegd.

Belanghebbende stelt dat hij geen rekening motorrijtuigenbelasting heeft ontvangen en dat daarom ook geen sprake is van een verzuim dat aan hem is toe te rekenen. De inspecteur stelt zich op het standpunt dat het verzenden van de rekening een service is en geen wettelijke verplichting. Naar het oordeel van de inspecteur volgt rechtstreeks uit de wet dat belanghebbende tijdig de motorrijtuigenbelasting dient te voldoen. Belanghebbende stelt dat hij normaliter wel een rekening motorrijtuigenbelasting ontvangt. Om die reden kan naar het oordeel van belanghebbende een gerechtvaardigd beroep op het vertrouwensbeginsel worden gedaan.

Het Hof is van oordeel dat het verzenden van een rekening motorrijtuigenbelasting een service is en geen verplichting van de inspecteur. Echter is het naar het oordeel van het Hof wel aan de inspecteur om aannemelijk te maken dat de rekening is verzonden, gelet op het beroep op het vertrouwensbeginsel. De inspecteur heeft in dat verband ter zitting een verzendrapport overgelegd. Het Hof acht hiermee aannemelijk dat inspecteur de rekening heeft verzonden. Daar komt bij dat belanghebbende de verschuldigde belasting met het acceptgironummer heeft betaald dat behoort bij de rekening, waarvan belanghebbende de ontvangst betwist. Het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt derhalve.

Gelet op het besluit van de staatssecretaris van 1 september 2016 ziet het Hof aanleiding om de boete te matigen tot € 52.

Gerechtshof Den Haag 10 januari 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:293

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHDHA:2017:293