Aan belanghebbende zijn uitnodigingen tot betaling (hierna UTB) uitgereikt met betrekking tot de invoer van spaarlampen, daarnaast heeft belanghebbende ook antidumpingrechten opgelegd gekregen. Belanghebbende is voorafgaand aan het opleggen van de UTB’s niet gehoord waarbij het Hof heeft geoordeeld dat er hier sprake is van een schending van de rechten van de verdediging maar dat deze schending geen reden is tot vernietiging van de UTB’s.

De Hoge Raad gaat niet mee in het oordeel van het Hof. Volgens de Hoge Raad volgt uit de arresten van het HvJ EU van 3 juli 2014, C-129/13 en C-130/13, Kamino en Datema dat schending van de rechten van de verdediging bij de totstandkoming van een besluit tot nietigverklaring van het na afloop van de betrokken administratieve procedure genomen besluit leidt, wanneer deze procedure zonder de onregelmatigheid een andere afloop zou kunnen hebben gehad.

Er is volgens de Hoge Raad voor het oordeel dat het besluitvormingsproces van de douaneautoriteiten zonder de schending een andere afloop zou kunnen hebben gehad, niet vereist dat de douaneautoriteiten zonder deze schending zouden hebben afgezien van het vaststellen van één of meer van de desbetreffende UTB’s of dat zij deze op een lager bedrag zouden hebben gesteld.

Het is voldoende te bewijzen dat wanneer de schending niet had plaatsgevonden degene tot wie de UTB is gericht, een inbreng had kunnen leveren die voor het vaststellen van de UTB van belang was en waarvan niet kan worden uitgesloten dat deze tot een besluitvormingsproces met een andere afloop had kunnen leiden.

Voorgaande brengt mee dat de Hoge Raad de uitspraak van het Hof vernietigt en verwijst voor een nieuwe toetsing.

Instantie: Hoge Raad
Datum uitspraak: 09/10/2015

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2015:2989