In twee aanverwante strafzaken worden een rechtspersoon en haar bestuurder vervolgd wegens – kort gezegd – belastingfraude. In beide zaken voeren de verdachten een preliminair verweer: niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie moet volgen, omdat de bestuurder tijdens het onderzoek niet is gewezen op zijn zwijgrecht en de bestuurder vervolgens USB-sticks heeft verstrekt die in het strafrechtelijk onderzoek zijn betrokken.

De bestuurder heeft tijdens een onderzoek van de Belastingdienst verklaard dat aansluitingsverschillen in de administratie het gevolg waren van financiële problemen. Deze verklaring impliceert een zekere mate van bewustzijn (schuld) als gevolg waarvan het strafrecht in beeld komt. Vervolgens heeft de bestuurder tijdens het onderzoek, desgevraagd door de Belastingdienst, de USB-sticks met administratie aan de Belastingdienst verstrekt. De USB-sticks zijn vervolgens aan de FIOD verstrekt en er heeft een strafrechtelijke doorzoeking bij verdachten plaatsgevonden.

De verdediging betoogt dat deze gang van zaken in strijd is met het recht op het eerlijk proces en de beginselen van een behoorlijke procesorde als gevolg waarvan niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie moet volgen.

De rechtbank meent, met het Openbaar Ministerie, dat inderdaad ten onrechte de cautie niet is gegeven. Niet is gebleken echter dat de verdachten in hun verdedigingsbelangen zijn geschaad. De rechtbank overweegt dat de informatie van de USB stick niet als bewijs is gebruikt, het Openbaar Ministerie ten aanzien van het niet geven van de cautie met verdachte in overleg getreden en de aansluitingsverschillen in de administratie al door de Belastingdienst waren geconstateerd. De strafrechtelijk doorzoeking heeft dus niet op basis van de informatie op de USB-sticks plaatsgevonden. De rechtbank neemt verder ook in aanmerking dat de bestuurder (ook) in het strafrechtelijk onderzoek een bekennende verklaring over de administratie heeft afgelegd.

Zodoende beslist de rechtbank in beide zaken dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is en acht de tenlastegelegde feiten (met uitzondering van één tijdvak omzetbelasting) bewezen. Ten aanzien van de rechtspersoon legt de rechtbank geen straf of maatregel op wegens – kort gezegd – de straf van de bestuurder.

De rechtbank neemt ten gunste van de bestuurder mee het verlenen van medewerking aan het onderzoek, zijn proactieve (proces)houding, het ongedaan (proberen) te maken van het nadeel, beperkt recidivegevaar, zijn financiële draagkracht en blanco strafblad. Ondanks dat het nadeelbedrag meer dan € 500.000 bedraagt, acht de rechtbank – mede gelet op de gezondheid van de bestuurder en zijn vrouw – een maximale werkstraf van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden passend en geboden.

Rb. Amsterdam, 23 februari 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:791.

Rb. Amsterdam, 23 februari 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:792.