Uit een melding van advocatenkantoor Nauta Dutilh bij de Belastingdienst zou naar voren zijn gekomen dat er door een beursgenoteerd bedrijf een private equity portfolio is verkocht voor ca. € 400 miljoen aan een bedrijf in de VS. De broker van deze transactie zou een Limburgse BV zijn die zich bezighoudt met effectenhandel, vermogensbeheer en bemiddeling. Uit de melding zou verder blijken dat de BV met het Amerikaanse bedrijf een provisie zou zijn overeengekomen van ca. € 8 miljoen. De aandeelhouder van de B.V. zou echter de persoon die namens het beursgenoteerde bedrijf handelde kennen en met hem hebben afgesproken de provisie 50/50 te delen. Het OM vervolgt de DGA en de BV wegens omkoping, valsheid in geschrift en witwassen.

Volgens de verdediging levert de  melding een vermoeden van schuld op als gevolg waarvan tijdens het fiscale onderzoek de cautie had moeten worden gegeven. Aangezien de informatie is verkregen in het kader van het fiscale onderzoek (waar de fiscale informatieverplichting geldt) en in een strafrechtelijke procedure wordt gebruikt, is volgens de verdediging het nemo tenetur beginsel geschonden en moet bewijsuitsluiting volgen. Het hof oordeelt – net zoals de rechtbank – dat de melding niet een redelijk vermoeden van schuld ten aanzien van zowel de BV als de DGA oplevert. De Belastingdienst kon de melding als aanknopingspunt gebruiken voor het verrichten van het controle-onderzoek.

Ten aanzien van de verdenking van (niet-ambtelijke) omkoping overweegt de rechtbank dat de DGA bij het doen van de belofte redelijkerwijs moest aannemen dat de medewerker van het beursgenoteerde bedrijf, teneinde de deal te laten slagen, in strijd met zijn plicht zou handelen en de belofte (om 50% te ontvangen van de provisie) niet aan zijn werkgever kenbaar zou maken. De medewerker moest namelijk zijn werkgever overtuigen om een overeenkomst met het bedrijf van de aandeelhouder aan te gaan, iets dat volgens het hof evident niet iets is dat het beursgenoteerde bedrijf van zijn medewerker mocht verwachten. Bovendien verwijst het hof naar correspondentie tussen de medewerker en aandeelhouder, waaruit blijkt dat zij telkens hun samenwerking verborgen hebben willen houden.

De verdenking van valsheid in geschrift ziet op een akte van levering van het eigendom van een pand aan de BV. Om de gelden aan de medewerker te doen toekomen zou een woning van de medewerker op kosten van de BV worden verbouwd en vervolgens voor een (te) hoge marktwaarde worden verkocht aan de BV.  In de akte van levering is echter opgenomen dat verbouwing wordt bekostigd door de medewerker. Volgens het hof blijkt uit de correspondentie dat partijen nooit de bedoeling hebben gehad om te handelen zoals afgesproken in de akte van levering. Het hof acht de valsheid in geschrift bewezen.

De BV wordt tevens verdacht van het plegen van witwassen. De rechtbank oordeelt echter dat de aankoop van de Porsche Cayenne door de DGA een privé handeling is die niet aan de BV kan worden toegerekend. Het hof oordeelt daarom dat witwassen alleen voor de DGA kan worden bewezen.

Het hof veroordeelt de BV uiteindelijk voor niet-ambtelijke omkoping en valsheid in geschrift. De opgelegde geldboete wordt vanwege overschrijding van de redelijke termijn met 14 maanden gematigd van € 10.000 naar € 9.000. Daarnaast wordt aan de BV een terugbetalingsverplichting van ruim € 7 miljoen ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Aan de DGA legt het hof een taakstraf op van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 8 maanden met een proeftijd van 2 jaar.

Hof Amsterdam 21 september 2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:2189 (B.V.)

https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHAMS:2023:2189

Hof Amsterdam 21 september 2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:2188 (medeverdachte) https://uitspraken.rechtspraak.nl/#!/details?id=ECLI:NL:GHAMS:2023:2188&showbutton=true&keyword=ECLI%253aNL%253aGHAMS%253a2023%253a2188&idx=1