Bij witwassen denk ik altijd aan de meer ‘klassieke’ situaties waarin hele dure auto’s en horloges worden aangekocht met geld dat is verdiend met de verkoop van bijvoorbeeld  harddrugs. In dat geval zal niemand betwisten dat een causaal verband bestaat tussen het gronddelict (drugshandel) en het witwassen van voorwerpen (drugsgeld). Daarbij is het duidelijk dat de luxegoederen ‘uit misdrijf afkomstig’ zijn zoals bedoeld in de strafbaarstelling(en) van witwassen.

Dat is in fraudezaken echter niet altijd zo duidelijk. Denk bijvoorbeeld aan situaties waarin het gronddelict valsheid in geschrifte betreft en moet worden beoordeeld of bepaalde voorwerpen uit dat delict afkomstig zijn.[1] Die rechtsvraag lag voor in de strafzaak met de projectnaam Mega Bear Creek 3 waarover Rechtbank Rotterdam zich onlangs heeft gebogen.[2]

Deze strafzaak heeft betrekking op de Stichting Islamitische Universiteit (hierna: ‘IUE’). De IUE zou onder aansturing van haar bestuurder (hierna: ‘verdachte’) grootschalige fraude hebben gepleegd met het afgeven van valse giftkwitanties. Daarbij kregen donateurs kwitanties uitgereikt waarop stond dat zij de IUE een hoger bedrag hadden geschonken dan in werkelijkheid het geval was. Daar waar de donateur bijvoorbeeld een  bedrag van € 100 aan de IUE had geschonken, stond op de kwitantie dat de IUE een gift van maar liefst
€ 1.000 had ontvangen. Daarbij sneed het spreekwoordelijke mes aan twee kanten. De IUE ontving namelijk meer giften en de donateurs konden – met de valse giftkwitantie in de hand – meer belastingvoordeel claimen in hun aangifte IB. Deze handelwijze kwam aan het licht tijdens een fiscaal boekenonderzoek. Reden voor de officier van justitie om verdachte – als initiator van deze fraudepraktijk – te vervolgen wegens het feitelijk leidinggeven aan valsheid in geschrifte en (gewoonte)witwassen.

De overwegingen van de Rechtbank ten aanzien van valsheid in geschrifte zijn niet verrassend. De afgegeven giftkwitanties vermelden een bedrag dat niet (geheel) is ontvangen en zijn daarom vals, aldus de Rechtbank. Daar lijkt geen speld tussen te krijgen.

Interessanter zijn de overwegingen van de Rechtbank over het ten laste gelegde witwassen. De Rechtbank besteedt eerst aandacht aan de vraag of de door de IUE contant ontvangen giften uit misdrijf afkomstig zijn. Hierover overweegt de Rechtbank het navolgende:

“De IUE heeft voornoemde 10 of 12% van de genoteerde geldbedragen verkregen met de afgifte van de valse kwitanties en sponsorovereenkomsten. Het opstellen en (ver)kopen van valse kwitanties is een misdrijf. Naar het oordeel van de rechtbank is daarin de criminele herkomst van het door de IUE verkregen geld gelegen.” [onderstreping door DBA]

De Rechtbank is dus van oordeel dat de IUE in wezen een (frauduleuze) ondernemingsactiviteit heeft verricht: het verkopen  van valse kwitanties. Deze verkopen hebben de IUE (contante) bedragen opgeleverd die dus afkomstig zijn uit valsheid in geschrifte, aldus de Rechtbank.

Ik vind het opvallend dat de Rechtbank hier bewust lijkt te abstraheren van de werkelijkheid. Want er zijn toch helemaal geen kwitanties verkocht? Ik maak uit de uitspraak op dat aan donateurs valse kwitanties zijn afgegeven voor hogere bedragen dan daadwerkelijk geschonken. Het afgeven van een valse kwitantie levert in mijn optiek geen opbrengst op die afkomstig is uit die kwitantie. Het betreft niet meer dan een vals betalingsbewijs. In mijn ogen verdraait de Rechtbank de feitelijke gang van zaken met haar oordeel dat de contant ontvangen bedragen uit de verkoop van valse kwitanties afkomstig zijn.

Doordat donateurs, zoals aangegeven, (eerst) contante bedragen schonken aan de IUE waarna de IUE vervolgens valse giftkwitanties heeft opgemaakt en afgegeven, ontbreekt het voor witwassen vereiste volgtijdelijke verband. Dat vereiste (temporele) verband volgt onder meer uit het arrest[3] van de Hoge Raad uit 2014 over Hawala-bankieren en het arrest[4] uit 2018 over de Venezolaanse goudbaren. Het bedoelde verband vereist namelijk dat (in casu) de valsheid in geschrifte voorafgaand aan het verkrijgen van het (wit te wassen) voorwerp moet hebben plaatsgevonden. In casu was dat dus precies omgekeerd.

Daarbij komt dat de Rechtbank met haar oordeel dat de contant ontvangen bedragen afkomstig zijn uit valsheid in geschrifte miskent dat in die strafbaarstelling een misleiding element besloten ligt. Zo kunnen valse stukken bijvoorbeeld niet ‘als echt en onvervalst’ tegenover iemand worden gebruikt wanneer diegene van de valsheid op de hoogte is omdat diegene dan niet wordt misleid.[5] In de literatuur wordt dan ook betoogd  dat voorwerpen in de context van witwassen enkel afkomstig zijn uit valsheid in geschrifte indien die voorwerpen wegens misleiding met een vals geschrift zijn afgegeven.[6] Daarvan is in casu toch helemaal geen sprake? De donateurs hebben de IUE geen bedragen geschonken omdat zij door het afgeven van valse kwitanties zijn misleid. Integendeel. Deze kwitanties vormden nu juist de grondslag voor het door hen beoogde belastingvoordeel. Daarom kan valsheid in geschrifte in mijn optiek niet dienen als gronddelict op basis waarvan de IUE de door de donateurs verstrekte giften zou hebben witgewassen.

De volgende overweging van de Rechtbank met betrekking tot het verhullende karakter van de gedragingen overtuigen mij evenmin:

“De rechtbank overweegt in dit verband allereerst dat uit het dossier valt af te leiden dat het contante geld met enige regelmaat op één hoop terecht kwam met collegegelden van studenten die (ook) contant aan de IUE werden betaald. Hierdoor is sprake geweest van vermenging.”

Die vermenging is in mijn ogen niet relevant. Het gaat hier niet om een onomkeerbare vermenging van bijvoorbeeld twee vloeistoffen die tezamen een onscheidbaar mengsel hebben gevormd. Het gaat hier om (contant) geld. Het contante geld dat zou zijn verdiend met het afgeven van valse kwitanties is nauwkeurig en gedetailleerd in het kasboek geadministreerd. Daarbij verdient opmerking dat de Rechtbank in haar uitspraak ook uitgaat van de juistheid van de gegevens in het kasboek. Dat betekent dat uit het  kasboek heel eenvoudig kan worden afgeleid welk deel van de vermengde gelden afkomstig is van collegegelden van studenten en welk deel door de IUE als een contante gift is ontvangen. Het op “één hoop bewaren van deze gelden heeft in mijn ogen dan ook geen verhullend karakter.

Ik zie ook geen verhulling van de contant ontvangen giften in het feit dat fictieve uitgaven aan het project ‘Action Africa Help’ in de administratie zijn verwerkt teneinde het in deze administratie ontstane verschil tussen het kasboek en de (valse) kwitanties ‘weg te poetsen’. Hiermee heeft men het verschil tussen de op de kwitanties vermelde en de blijkens het kasboek ontvangen bedragen verhuld en niet de daadwerkelijk ontvangen giften.

De daadwerkelijk ontvangen giften zijn in mijn optiek niet uit valsheid in geschrifte afkomstig, niet verhuld en bijgevolg niet witgewassen. De officier van justitie had zijn witwaspijlen misschien beter kunnen richten op het door de donateurs (frauduleus) geclaimde belastingvoordeel dat afkomstig is uit het afgeven van valse giftkwitanties. Belastingfraude vormt namelijk een gronddelict voor witwassen.[7]  Daar komt bij dat de donateurs het (onterecht) geclaimde belastingvoordeel sowieso eenvoudig hebben witgewassen. De verdachte had daarvoor – als het intellectueel brein van de fraude –  wellicht strafrechtelijk aansprakelijk gehouden kunnen worden over de band van medeplegen.

Ter afsluiting grijp ik terug naar het begin van deze zaak. In 2008 verkreeg de IUE de ANBI-status. Gelet op de tenlasteleggingen lijkt de fraude te zijn aangevangen per 1 januari 2009. Afgevraagd kan worden hoe de beschreven fraudepraktijk van 2009 tot en met 2016 heeft kunnen voortduren. Had een oplettende adviseur of accountant de onregelmatigheden eerder kunnen ‘opsporen’? Dan had de adviseur (middels een steekproef) de in het kasboek verwerkte (contante) giften moeten vergelijken met de afwijkende kwitanties. Betwijfeld kan worden of dat wel van een adviseur kan worden verwacht, nu hij (of zij) – indachtig de gedragsregels van de NOB en RB – behoudens twijfel mag uitgaan van de juistheid van het feitenmateriaal dat zijn client hem aanlevert. Maar wellicht bestonden er in casu zogenoemde ‘red flags’ zoals (bijvoorbeeld) de fictieve donatie aan het project ‘Action Afrika Help’. Daarvan kan de administratie onmogelijk een giraal spoor bevatten: het betrof namelijk een fictieve donatie. Dat werpt de vraag op of (en waarom) de IUE die (gehele) donatie dan in cash heeft voldaan. Dat soort vragen had de IUE natuurlijk niet deugdelijk kunnen beantwoorden zonder de fraude ‘op te biechten’. Dan weet de adviseur wat hem of haar  te doen staat!

 

[1] In het arrest van 12 oktober 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1491) heeft de Hoge Raad bijvoorbeeld geoordeeld dat salarisbetalingen op grond van een fictief dienstverband niet ‘afkomstig waren uit’ een valse werkgeversverklaring. Dat deze betalingen “steun bieden” aan de valse werkgeversverklaring doet daaraan niet af.

[2] Rechtbank Rotterdam 15 maart 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:2142.

[3] HR 28 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:3046NJ 2015/324, m.nt. Borgers.

[4] HR 13 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:327NJ 2019/7, m.nt. H.D. Wolswijk.

[5] HR 20 november 1984, NJ 1985, 272.

[6] A.C.M. Klaasse & J.N. de Boer, ‘Een onvervalst causaal verband? Over het causaliteitsvereiste bij witwassen in relatie tot valsheden’, DD 2020/52.

[7] HR 7 oktober 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2774.