In deze zaak bij Hof Den Bosch heeft de inspecteur aan belanghebbende een navorderingsaanslag IB voor het jaar 2011 en een vergrijpboete opgelegd. De inspecteur heeft de aanslag vastgesteld op basis van een vermogensvergelijking en meent dat de vereiste aangifte niet heeft gedaan. Belanghebbende, die eerder strafrechtelijk is veroordeeld voor onder andere hennepteelt en witwassen, betoogt in hoger beroep dat uit het ontnemingsvonnis met betrekking tot de jaren 2006 tot en met 2012, blijkt dat het door de inspecteur vastgestelde inkomen voor 2011 te hoog is.

Het hof oordeelt echter dat belanghebbende niet heeft doen blijken dat de navorderingsaanslag te hoog is vastgesteld. Het ontnemingsvonnis biedt slechts een schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel en maakt geen specifieke toerekening aan het jaar 2011. Hierdoor kan niet worden vastgesteld dat het inkomen in 2011 lager was dan de inspecteur heeft aangenomen.

Daarnaast bevestigt het hof dat de sanctie van omkering en verzwaring van de bewijslast terecht is toegepast, omdat de vereiste aangifte niet is gedaan. De inspecteur heeft op basis van de vermogensvergelijking aannemelijk gemaakt dat belanghebbende een aanzienlijk hoger inkomen had dan aangegeven.

Het hof verklaart het hoger beroep van de belanghebbende ongegrond en handhaaft de navorderingsaanslag. Wel wordt de vergrijpboete verminderd van € 41.153 naar € 32.922 wegens overschrijding van de redelijke termijn.

Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 25 september 2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:3010, (gepubliceerd op 24 januari 2024)

https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHSHE:2024:3010