Gerechtshof Amsterdam oordeelt in een kort geding over de opzegging van een beleggingsrekening door een beleggingsonderneming. De beleggingsonderneming had een aanvullend cliëntenonderzoek uitgevoerd en was tot de conclusie gekomen dat de betreffende cliënt in een verhoogde risicocategorie viel. Om die reden was op 20 januari 2020 de overeenkomst met de cliënt per 28 februari 2020 beëindigd.

Door de rechtbank was de beleggingsonderneming in het gelijk gesteld. De cliënt ging in hoger beroep en voerde aan dat opzegging in de gegeven omstandigheden niet redelijk was. Het Hof stelt hierbij voorop dat een duurovereenkomst voor onbepaalde tijd, zoals de onderhavige, in beginsel opzegbaar is, ook indien de wet of de overeenkomst niet voorzien in een regeling van opzegging. Omdat het niet meer kunnen beschikken over een beleggingsrekening minder ingrijpend is dan het niet meer kunnen beschikken over een bankrekening, kan de onderhavige overeenkomst in beginsel zonder zwaarwegende of gewichtige reden worden beëindigd.

Het Hof overweegt dat de beleggingsonderneming voldoende heeft toegelicht dat de stortingen van cliënt voor zijn margin-verplichtingen zodanig van omvang waren dat een verscherpt cliëntonderzoek nodig was. Bij dat onderzoek is gebleken dat de cliënt, een zelfstandig belastingadviseur, werd genoemd in de Panama Papers, dat hij geroyeerd was als lid van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs en dat de vergunning was ingetrokken voor het trustkantoor waar hij aan verbonden was. Volgens cliënt is hij echter niet veroordeeld, heeft hij zelf aan DNB om intrekking van de vergunning verzocht en zijn de stortingen voor de margin-verplichtingen voldaan uit fiscaal verantwoord inkomen. Bovendien waren alle vermelde omstandigheden al aanwezig toen hij zijn beleggingsrekening opende.

Volgens het Hof heeft de beleggingsonderneming niet onzorgvuldig gehandeld nu deze gerechtigd is om ook later een verscherpt cliëntenonderzoek uit te voeren. Weliswaar is niet aannemelijk dat voor de beleggingsonderneming sprake was van een reëel risico op reputatieschade of intrekking van haar vergunning, hetgeen dringende of zwaarwegende redenen voor opzegging zouden kunnen vormen, maar dat laat onverlet dat de overeenkomst op basis van de uitkomsten van het verscherpt cliëntenonderzoek toch opgezegd mocht worden.

Wel meent het Hof dat, nu er geen dringende of zwaarwegende redenen ten grondslag liggen aan de beëindiging, dat cliënt meer tijd moet worden gegund om zijn posities af te wikkelen. Het Hof gunt de cliënt hiervoor de tijd tot en met 31 december 2020.

Gerechtshof Amsterdam 7 juli 2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:1992

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHAMS:2020:1992