In 2011 wordt een boekenonderzoek ingesteld naar de inkomsten van belanghebbende over de jaren 2006 t/m 2010. Vervolgens is belanghebbende in 2018 door de rechtbank en in 2023 door het hof veroordeeld voor witwassen. De inspecteur heeft voorts op basis van gegevens uit het boekenonderzoek en het strafdossier (navorderings)aanslagen IB/PVV opgelegd voor de jaren 2006 t/m 2010 en vergrijpboeten van 50% wegens stortingen van grote sommen geld op bankrekeningen van zijn neef en zijn echtgenote. Tegen de navorderingsaanslag 2007 en de aanslag 2010 is belanghebbende in bezwaar, beroep  en hoger beroep gegaan.

Hof Amsterdam overweegt dat uit het dossier blijkt dat op de rekening die op naam van de neef van belanghebbende staat, omvangrijke stortingen in contanten zijn gedaan door belanghebbende en dat vanaf die rekening zeer aanzienlijke betalingen zijn verricht ten behoeve van belanghebbende en/of zijn echtgenote. De neef heeft verklaard dat belanghebbende naar eigen inzicht mag handelen ten aanzien van deze rekening en dat hij met betrekking tot die rekening weinig tot geen inzage heeft. Het hof acht dit zeer merkwaardig aangezien belanghebbende stelt dat dit een zakelijke rekening is die voor de neef wordt aangehouden. De ter zitting afgelegde verklaring van belanghebbende – dat hij op de rekening alleen maar geld mocht storten maar niet mocht opnemen – is volgens het hof in strijd met de verklaringen van de neef en ook met de gegevens verstrekt door de ING. Het hof merkt de rekeningen daarom aan als rekeningen tot het saldo waarvan belanghebbende ten volle gerechtigd is.

Daarnaast stelt belanghebbende dat de contante stortingen bedragen zijn die zijn gewonnen in het casino en dat deze volgen uit zijn bankafschriften. Volgens het hof zien de in de bankafschriften opgenomen saldi echter niet op winsten die in contanten uitgekeerd werden en vervolgens door hem gestort konden worden. Uit een proces-verbaal volgt dat belanghebbende 76 keer een casino zou hebben bezocht. Dat er daarvan op 23 verschillende data speelwinsten zouden zijn gerealiseerd, betekent volgens het hof echter niet dat hij per saldo substantiële bedragen won. Daarnaast is het volgens het hof aannemelijk dat belanghebbende bij de overige 53 casinobezoeken verliezen heeft geleden. Volgens het hof heeft de inspecteur zowel voor het jaar 2007 als voor 2010 overtuigend aangetoond dat belanghebbende aanzienlijke inkomsten heeft genoten die niet zijn aangegeven.

Ook ten aanzien van de vergrijpboeten is de inspecteur geslaagd in zijn bewijslast. De inkomsten zijn door belanghebbende geheel buiten het zicht van de inspecteur gehouden (m.b.t. tot 2007 door niet te vragen om te worden uitgenodigd tot het doen van aangifte en in 2010 bij het doen van aangifte). Die omstandigheid is naar zijn uiterlijke verschijningsvorm volgens het hof zozeer gericht op het verzwijgen van die inkomsten dat het niet anders kan zijn dan dat belanghebbende zich er daarbij van bewust was dat over die inkomsten niet zou worden geheven indien de inspecteur niet op andere wijze op de hoogte zou komen van die inkomsten en dat belanghebbende dit ten onrechte niet-heffen ook beoogde te bereiken. Daarmee staat het opzet van belanghebbende naar het oordeel van het hof buiten redelijke twijfel vast.

Het hof laat de navorderingsaanslag en vergrijpboete over 2007 in stand. Met betrekking tot 2010 vermindert het hof het belastbaar inkomen tot € 17.281 en vermindert de vergrijpboete naar € 1.044 vanwege overschrijding van de redelijk termijn.

 

Hof Amsterdam 7 november 2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:2622

https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHAMS:2023:2622