Belanghebbende deed aangiften voor het in het vrije verkeer brengen van kleding in opdracht van een Tsjechisch bedrijf (hierna: B.S.R.O.), echter heeft daarbij niet verklaard te handelen in naam en/of voor rekening van dat bedrijf. Belanghebbende heeft een schriftelijk verzoek om terugbetaling van douanerechten ingediend, en verzocht de aangiften te herzien op die manier, dat B.S.R.O. als aangever van de goederen zou worden gezien.
De Hoge Raad oordeelt over de mogelijkheden waarin art. 78 CDW eventueel zou kunnen voorzien, namelijk tot het achteraf herzien van de aangever. Volgens de Hoge Raad bevat de bepaling van art. 5 lid 4 CDW het definitieve rechtsgevolg van het op de voet van art. 64 CDW doen van een aangifte op eigen naam en voor eigen rekening. De Hoge Raad oordeelt dan ook een wijziging van de persoon van de aangever zou leiden tot het vervangen van de gedane aangifte door een aangifte van een andere persoon. Art. 78 CDW voorziet hierin niet. Ook het beroep van belanghebbende bij het hof op de tekst van het Handboek Douane, waarin die mogelijkheid in incidentele gevallen wel uitdrukkelijk open wordt gelaten, had belanghebbende niet gebaat.
Hoge Raad, 13 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:519
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:HR:2015:519