Belanghebbende drijft, in de vorm van een eenmanszaak, een onderneming die zich richt op de handel in motorfietsen. Bij belanghebbende is een boekenonderzoek uitgevoerd in verband met de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting. Daarbij is gebleken dat een deel van de contante betalingen niet in de financiële administratie is verantwoord. Verder is gebleken dat belanghebbende ten onrechte het nultarief heeft toegepast en dat belanghebbende ten onrechte een suppletieaangifte omzetbelasting heeft gedaan, waardoor er een aansluitverschil is ontstaan. De inspecteur heeft naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd, alsmede verschillende vergrijpboeten waarbij hij percentages heeft aangehouden tussen de 25% en 100%.

In geschil is onder meer of de vergrijpboeten terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd.

Belanghebbende heeft naar voren gebracht dat hij door de inspecteur niet in de gelegenheid is gesteld om inhoudelijk te kunnen reageren op de opgelegde vergrijpboeten en doet hierbij een beroep op het unierechtelijke verdedigingsbeginsel. De Rechtbank overweegt dat belanghebbende feiten moet stellen en bij betwisting aannemelijk moet maken dat het besluitvormingsproces zonder deze schending een andere afloop zou kunnen hebben gehad. De Rechtbank is van oordeel dat belanghebbende hiertoe niets heeft aangevoerd en oordeelt dat, indien er al een schending zou zijn, dit niet leidt tot vernietiging van de vergrijpboeten.

De inspecteur heeft vanwege de niet opgegeven contante omzet vergrijpboeten van 50% opgelegd. Belanghebbende stelt dat er geen kasadministratie is bijgehouden, maar dat de contante inkomsten wel als omzet verwerkt zouden moeten zijn. De Rechtbank is van oordeel dat het ontbreken van een kasadministratie – ondanks de substantiële contante ontvangsten – leidt tot het willens en wetens aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat te weinig belasting zou worden geheven. De Rechtbank acht voorwaardelijk opzet ten aanzien van het niet verantwoorden van de contante inkomsten in zijn aangiften derhalve aanwezig.

Ten aanzien van de toepassing van het nultarief brengt belanghebbende naar voren dat hij informatie heeft verstrekt aan zijn boekhouder en dat deze, louter op basis van de verstrekte informatie, de administratie heeft opgemaakt. De Rechtbank is van oordeel dat het aan opzet en listigheid van belanghebbende is te wijten dat het nultarief ten onrechte is toegepast, nu belanghebbende verkeerde informatie heeft verstrekt aan zijn boekhouder. Belanghebbende deed voorkomen alsof de motoren werden geleverd aan buitenlandse afnemers, maar in feite betroffen dit binnenlandse leveringen. Dit levert naar het oordeel van de Rechtbank opzet en listigheid op. De Rechtbank acht – gelet op het patroon van het misbruik – de door de Inspecteur ten aanzien van dit element opgelegde boete van 100%, passend en geboden.

Ten aanzien van het aansluitverschil stelt de inspecteur dat de administratie in overeenstemming met de ingediende aangiften was en dat er ten onrechte een suppletieaangifte is ingediend, hetgeen leidt tot laakbare slordigheid dan wel ernstige nalatigheid. De Rechtbank is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat de suppletieaangifte door of op verzoek van belanghebbende zelf is ingediend. Ervan uitgaande dat de boekhouder de suppletieaangifte heeft ingediend, kan die gedraging naar het oordeel van de Rechtbank weliswaar aan belanghebbende worden toegerekend, maar die omstandigheid op zichzelf kan nog niet rechtvaardigen dat de eventuele bij de boekhouder aanwezige grove onzorgvuldigheid wordt aangemerkt als grove schuld van belanghebbende. De inspecteur heeft naar het oordeel van de Rechtbank onvoldoende feiten gesteld om te kunnen concluderen dat belanghebbende grove schuld valt te verwijten en de Rechtbank vernietigt de vergrijpboete ten aanzien van het aansluitverschil.

In absolute zin en in de gegeven omstandigheden acht de Rechtbank de vergrijpboeten ter zake van de contante omzet en de toepassing van het nultarief evenwel te hoog en niet in overeenstemming met de ernst van het vergrijp,. De Rechtbank matigt deze van € 76.459 en € 164.901 naar respectievelijk € 50.000 en € 100.000. De Rechtbank matigt de vergrijpboeten verder met 10% vanwege overschrijding van de redelijke termijn.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant 27 mei 2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:3047

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBZWB:2016:3047