Aan een belastingadvieskantoor is een medeplegersboete van € 50.000 opgelegd. Het kantoor wordt verweten dat het ten onrechte geen aangifte vennootschapsbelasting (hierna: VPB) voor een cliënt heeft gedaan. Een medewerker heeft nagelaten de aangifte VPB te doen nadat de vestigingsplaats van de BV naar Curaçao was verplaatst, ondanks dat men wist dat de feitelijke leiding in Nederland bleef.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de inspecteur niet is geslaagd in zijn bewijslast met betrekking tot het gestelde (voorwaardelijk) opzettelijk dan wel grofschuldig handelen van het belastingadvieskantoor. Het door de inspecteur gestelde kernfeit dat de feitelijke leiding van de BV vanuit Nederland werd uitgeoefend, is niet buiten redelijke twijfel komen vast te staan volgens de rechtbank. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de feiten die ten grondslag liggen aan het verwijt dat het belastingadvieskantoor wist dat de feitelijke leiding van de BV in Nederland werd uitgeoefend en dat de BV een fiscaal delict pleegde, niet overtuigend aangetoond. In dat geval moet het voordeel van de twijfel aan het kantoor worden gegund bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de boete.
Dit geldt ook voor het verwijt van grove schuld, aldus de rechtbank. De inspecteur heeft met de feiten dat het belastingadvieskantoor in 2010 en 2011 betrokken was bij de implementatie van de structuur en vervolgens in 2016 werd ingeschakeld om vragen van de inspecteur te beantwoorden, niet overtuigend aangetoond dat het zij grofschuldig betrokken was bij het niet doen van aangifte VPB over 2013 door de BV in Nederland. Het is volgens de rechtbank niet overtuigend vast komen te staan dat de feitelijke leiding van de BV vanaf 2011 in Nederland werd uitgeoefend, noch dat het belastingadvieskantoor aanwijzingen had waaruit bleek dat de feitelijke leiding mogelijk in Nederland werd uitgeoefend, waardoor het nader onderzoek had moeten verrichten. Dit los van de vraag of het nalaten van dat onderzoek, gezien de specifieke feiten en omstandigheden, zou kunnen leiden tot beboetbaar handelen van het belastingadvieskantoor.
De rechtbank acht het daarom niet buiten redelijke twijfel dat het belastingadvieskantoor met (voorwaardelijk) opzet of grofschuldig beboetbaar heeft gehandeld en zal de medeplegersboete daarom vernietigen. Dit betekent dat de overige beroepsgronden van het belastingadvieskantoor niet meer hoeven te worden behandeld.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt de vergrijpboete.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant 22 augustus 2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:5853
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBZWB:2024:5853