Rechtbank Noord-Nederland oordeelt dat een belastingadviseur – na gesjoemel met facturen – ten onrechte voorbelasting in aanmerking heeft genomen en laat de opgelegde maximale vergrijpboete van 100% in stand omdat hij als belastingadviseur een factuur heeft aangepast en een van de in geschil zijnde aangiftes omzetbelasting opzettelijk onjuist heeft gedaan.

Het geschil spitst zich allereerst toe op de vraag of de belastingadviseur, belanghebbende, voor het tweede en derde kwartaal van 2019 recht heeft op aftrek van voorbelasting inzake de door hem gemaakte kosten en of de naheffingsaanslagen omzetbelasting vernietigd moeten worden in verband met uitgereikte creditnota’s. De rechtbank oordeelt dat belanghebbende niet het van hem verlangde bewijs heeft geleverd dat hij recht heeft op de bedragen aan voorbelasting die hij in zijn aangiften omzetbelasting heeft aangegeven.

Daarnaast acht de rechtbank niet aannemelijk dat belanghebbende (i) verschillende prestaties heeft afgenomen, (ii) dat de facturen aan hem zijn uitgereikt en/of (iii) dat de facturen zien op kosten die belanghebbende als ondernemer heeft gemaakt en dat deze kosten rechtstreeks en onmiddellijk verband houden met de voor de omzetbelasting belaste prestaties.

De inspecteur heeft eerst een art. 67c AWR verzuimboete opgelegd, maar heeft niet veel later, met inachtneming van art. 67q AWR, alsnog een art. 67f AWR vergrijpboete opgelegd. Niet in geschil is dat sprake is van nieuwe bezwaren in de zin van artikel 67q AWR. De rechtbank volgt belanghebbende niet in zijn ‘avas’ verweer. Belanghebbende heeft in het geheel niet onderbouwd waarom de omstandigheid dat hij hartpatiënt is, zou moeten leiden tot avas bij het onjuist invullen van de aangiften omzetbelasting. Het beroep op een pleitbaar standpunt kon hem evenmin baten, omdat de standpunten van belanghebbende zijn gestoeld op feitelijkheden.

De rechtbank oordeelt dat de inspecteur aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan dat door (voorwaardelijke) opzet te weinig belasting is voldaan. Belanghebbende wist dat hij alleen omzetbelasting als voorbelasting op aangifte terug mocht vragen, indien die omzetbelasting was vermeld op een aan hem uitgereikte factuur. De betreffende factuur was echter niet op de naam van belanghebbende gesteld. Belanghebbende heeft de adressering van de factuur eigenhandig aangepast, zodat het leek dat deze wel op zijn naam was gesteld. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat voor deze handelwijze van belanghebbende geen enkele rechtvaardiging. Het was belanghebbende ook duidelijk dat de factuur nooit voor hem bedoeld was. Daarmee heeft belanghebbende bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat te weinig belasting zou worden voldaan.

De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheid dat belanghebbende, die onder zijn naam een adviesbureau exploiteert op onder meer het gebied van boekhoudingen en belastingen, een factuur heeft aangepast en deze heeft gebruikt voor de onderbouwing om een forse teruggaaf omzetbelasting te verkrijgen, een maximale boete van € 7.799 rechtvaardigt. Naar het oordeel van de rechtbank is de omstandigheid dat belanghebbende ten tijde van het doen van aangifte hartpatiënt was ook geen reden tot matiging van de vergrijpboete.

Rb. Noord-Nederland 23 maart 2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:886