Verdachte wordt ervan verdacht (als feitelijk leidinggever) onjuiste dan wel onvolledige aangiften omzetbelasting te hebben ingediend en valse facturen met onjuiste btw-vermelding te hebben opgemaakt.

Het Hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte – als feitelijk leidinggever – matrassen heeft verkocht aan particulieren. Op de levering van deze matrassen was tot 1 juli 2012 het verlaagd BTW-tarief van toepassing. In 2012 heeft de Belastingdienst het standpunt ingenomen dat de geleverde matrassen niet langer kwalificeerden voor het verlaagd tarief en dat derhalve het algemeen tarief van toepassing was.

Verdachte heeft ter zitting desgevraagd erkend dat hij van dit gewijzigde standpunt op de hoogte was. Verdachte heeft er desondanks voor gekozen om het verlaagde tarief te blijven toepassen, zonder daarvan mededeling te doen aan de Belastingdienst. De kennelijk daaraan ten grondslag liggende reden, te weten dat hij van mening was en is dat de matrassen voldoen aan de voorwaarden van het verlaagd tarief vanwege de (gestelde) antidecubituswerking, doet er naar het oordeel van het Hof niet aan af dat hij op de hoogte was van het andersluidende oordeel van de Belastingdienst.

Verdachte heeft niet aannemelijk kunnen maken dat zijn standpunt door (fiscale) deskundigen wordt gedeeld. Derhalve staat vast dat er onjuiste aangiften omzetbelasting zijn ingediend voor de leveringen van matrassen door het verlaagd tarief in rekening te brengen, terwijl dat tegen het algemeen tarief had moeten gebeuren. Verdachte heeft dit met opzet gedaan, zonder de Belastingdienst daarover te informeren.

Het Hof is voorts van oordeel dat de opgestelde facturen op een volstrekt gekunstelde wijze tot stand zijn gekomen, waarbij geen recht wordt gedaan aan de werkelijke verhoudingen, waaronder de verwachtingen bij de klanten van de onderneming. Op de facturen zijn – in strijd met de waarheid – onjuiste bedragen vermeld, met als enig doel om deze valse facturen te hanteren als onderbouwing van de onjuiste aangiften omzetbelasting. De Staat is daarmee voor ongeveer € 750.000 benadeeld.

De handelwijze van verdachte wordt gekenmerkt door een hardnekkige en principiële houding van verdachte die niet wil accepteren dat het verlaagd tarief voor de omzetbelasting voor een deel van zijn producten niet mag worden gehanteerd. Dit levert evident een recidiverisico op met daaruit voortvloeiende schade voor de maatschappij.

Gelet op de omvang van de fraude, de lange duur ervan en de volhardendheid van de verdachte is het Hof van oordeel, daarbij ook rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het feit dat hij thans in faillissementsbewaring verblijft, dat een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar, passend en geboden is.

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHAMS:2019:359