Creditcardmaatschappij ICS is eind 2020 gestart met het (opnieuw) controleren van de identiteit van haar klanten. In het kader van de her-identificatie vraagt ICS aan een ondernemer een foto van zijn identiteitsbewijs te uploaden. Het ID-bewijs mag niet beschreven zijn, omdat anders de echtheid van het document niet kan worden vastgesteld. De ondernemer is het daarmee niet eens en stelt onder verwijzing naar de website van de Autoriteit Persoonsgegevens dat een beschreven kopie van een identiteitsbewijs niet mag worden geweigerd.

Rechtbank Amsterdam oordeelt dat de creditcardmaatschappij op grond van de Wwft verplicht is tot identificatie en verificatie van de cliënt, maar dat de wet niet voorschrijft hoe dat dient te gebeuren. De identificatie mag op afstand of langs elektronische weg plaatsvinden met behulp van elektronische identificatiemiddelen plaatsvinden. Uit de Wwft volgt geen recht op fysieke identificatie.

Ook verwerpt de rechtbank de stelling dat hiervoor geen wettelijke grondslag bestaat, omdat die wettelijke basis voor de verwerking is gegeven in de Wwft. Volgens de rechtbank is ICS op grond van de Wwft – de rechtbank noemt art. 3 en 33 Wwft – gehouden het identiteitsbewijs op echtheid te controleren. Van een beschreven kopie van het identiteitsbewijs kan de echtheid niet worden vastgesteld, omdat de echtheidskenmerken daardoor (gedeeltelijk) onleesbaar zijn geworden. Om deze reden kan niet van ICS worden verlangd dat zij een door eiser gewaarmerkte of beschreven kopie van het identiteitsbewijs accepteert.

 

De vermeldingen op de website van de Autoriteit Persoonsgegevens leiden niet tot een andere conclusie. De conclusie is dat ICS de relatie met de ondernemer mag opzeggen indien hij blijft weigeren mee te werken aan de identificatie.

Rechtbank Amsterdam 11 januari 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:145  (gepubliceerd 22 januari 2023)

https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBAMS:2023:145