De Accountantskamer heeft in 2015 naar aanleiding van een klacht van de NBA, een accountant [appellant] voor 18 maanden doorgehaald, omdat het interne stelsel van kwaliteitsbeheersing van zijn praktijk niet aan de daaraan te stellen eisen voldeed. Appellant erkent dat hij in strijd heeft gehandeld met de fundamentele beginselen van objectiviteit, deskundigheid, zorgvuldigheid en van professioneel gedrag. Hij is het echter niet eens met de opgelegde maatregel en gaat daartegen in hoger beroep bij het CBb.

Het CBb overweegt dat appellant destijds voor een tweede keer in de gelegenheid was gesteld om uitvoering te geven aan het door hem ingediende verbeterplan. Desondanks was het niet gelukt om het interne stelsel van kwaliteitsbeheersing op orde te brengen. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij zich naar aanleiding van de (her)toetsingen steeds heeft ingespannen om zijn praktijk te verbeteren, laat staan dat er omstandigheden zijn die het vertrouwen rechtvaardigen dat appellant – zoals hij stelt – er alles aan zou doen om de titel van accountant naar eer en geweten te dragen.

Het CBb ziet geen aanleiding om appellant een lichtere straf op te leggen en verklaart de opgelegde maatregel van doorhaling dan ook passend en geboden. Het beroep is ongegrond

Bron

Het College van Beroep voor het bedrijfsleven 28 september 2016, ECLI:NL:CBB:2016:280

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2016:280