Wanneer in een lidstaat binnengesmokkelde accijnsgoederen zonder accijnsgeleidedocument worden vervoerd naar een andere lidstaat en daar door de bevoegde autoriteiten worden ontdekt, mogen de lidstaten van doorvoer niet ook accijns heffen van de chauffeur van de vrachtwagen die het vervoer heeft uitgevoerd, omdat hij de goederen op hun grondgebied voor commerciële doeleinden voorhanden heeft gehad. 

Appellant is een Oostenrijkse vrachtwagenchauffeur die, door onbekenden in het douanegebied van de EU binnengesmokkelde sigaretten, in Hongarije in zijn vrachtwagen heeft geladen en als clandestiene en niet-gedeclareerde lading met vijf ritten van Hongarije, over het grondgebied van Oostenrijk en andere lidstaten, naar het Verenigd Koninkrijk heeft vervoerd. Daar werden de sigaretten in vier gevallen door onbekenden uit de vrachtwagen geladen en in één geval door de Britse autoriteiten in beslag genomen.

Het douanekantoor van Wenen heeft appellant daarom een naheffing tabaksaccijns van 1 249 820 EUR opgelegd. Volgens de  douane  had appellant deze sigaretten ontvangen en naar Oostenrijk overgebracht.

In de daarop ingestelde beroepsprocedure heeft appellant aangevoerd dat de vader van zijn toenmalige levenspartner, hem in dienst had genomen om (illegaal) sigaretten te vervoeren in het kader van zijn beroep als vrachtwagenchauffeur. Appellant  was niet op de hoogte van het aantal sigaretten dat in „zijn vrachtwagen” was verstopt, en evenmin vertrouwd met de opzet van de verkoop in dat verband. In Engeland hebben derden die hij niet kende de sigaretten uitgeladen. Daarmee was zijn „opdracht” ten einde. Appellant stelt dat hij als eenvoudige vrachtwagenchauffeur geen economisch beschikkingsrecht over de  sigaretten had

in de zin van § 27 van het Tabaksteuergesetz en deze ook niet in Oostenrijk in de handel heeft gebracht. Voorts valt volgens hem de gewone „doorvoer” van tabaksproducten door Oostenrijk, op weg naar Engeland, niet onder § 27 van het Tabaksteuergesetz.

Het Oostenrijkse Verwaltungsgerichtshof heeft op 30 september 2013 een prejudiciële vraag gesteld in de bovenstaande procedure.

„Moeten de artikelen 7, leden 1 en 2, en 9, lid 1, van de Accijnsrichtlijn aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen nationale bepalingen op grond waarvan de accijns (tabaksaccijns) op accijnsproducten (sigaretten) die in een (eerste) lidstaat tot verbruik zijn uitgeslagen en zonder dekking van een geleidedocument in de zin van artikel 7, lid 4, van deze richtlijn over land door een of meer lidstaten (lidstaten van doorvoer) naar een andere lidstaat (lidstaat van bestemming) zijn vervoerd om daar te worden verkocht, ook wordt geheven in de lidstaat van doorvoer?”

HvJ: Het HvJ brengt in herinnering dat accijns in beginsel slechts in één lidstaat (die van bestemming en verbruik van het product) wordt geheven. Wanneer in een lidstaat binnengesmokkelde accijnsgoederen zonder accijnsgeleidedocument worden vervoerd naar een andere lidstaat en daar door de bevoegde autoriteiten worden ontdekt, mogen de lidstaten van doorvoer niet ook accijns heffen van de chauffeur van de vrachtwagen die het vervoer heeft uitgevoerd, omdat hij de goederen op hun grondgebied voor commerciële doeleinden voorhanden heeft gehad.

Arrest van het Hof van Justitie  (Zesde kamer), 10 april 2014 in de zaak C‑175/14

Voor een link naar de uitspraak klikt u hier.