Aan verdachte – een medewerker van een notariskantoor – is verduistering van geldbedragen en het plegen van valsheid in geschrifte tenlastegelegd. Verdachte heeft bij het notariskantoor waar hij werkzaam was gedurende een lange periode betaalopdrachten verstrekt voor betalingen vanaf de derdengeldenrekening van het kantoor naar zijn privérekeningnummers. Vervolgens heeft verdachte op de bankafschriften zijn privérekeningnummers vervangen door andere rekeningnummers.

Verdachte is valsheid in geschrifte ten laste gelegd wegens het vervalsen van de bankafschriften als zodanig (artikel 225 lid 1 Sr) en wegens het bewust voegen van de valse bankafschriften in de administratie van het notariskantoor (artikel 225 lid 2 Sr).

Wat betreft het voegen van de valse bankafschriften in de administratie overweegt het hof onder verwijzing naar HR 21 december 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR488 dat het voegen van valse geschriften in de administratie niet kwalificeert als ‘gebruiken’ in de zin van artikel 225 lid 2 Sr. Het hof benadrukt dat een vals geschrift slechts worden gebruikt in de zin van artikel 225 lid 2 Sr als het geschrift – als middel tot misleiding – tegenover derden wordt gebruikt.

Het hof acht valsheid in geschrift (nu de verdachte de bankafschriften heeft vervalst) en verduistering (meermalen gepleegd) bewezen en veroordeelt verdachte tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden en een taakstraf van 240 uur.

Gerechtshof Den Haag, 9 september 2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:1868