Hof Amsterdam oordeelt dat belanghebbende welbewust inkomsten buiten het zicht van de Belastingdienst heeft gehouden, met het doel om daarover geen belasting te betalen. Belanghebbende is daarom te kwader trouw in de zin van artikel 16 AWR. De inspecteur mocht reeds daarom navorderen. Ook de vergrijpboete is terecht.

Naar het oordeel van het hof staat vast dat belanghebbende een in het buitenland gevestigde structuur heeft laten opzetten met als doel de uit persoonlijke arbeid gegenereerde inkomsten en vermogensbestanddelen aan het zicht van de Belastingdienst te onttrekken. Daarnaast staat volgens het hof vast dat belanghebbende twee betalingen van in totaal € 60.000 op zijn Luxemburgse bankrekening heeft ontvangen alsook dat hij de verkrijging van aandelen in een buitenlandse vennootschap heeft ontvangen. Deze inkomsten zijn ten onrechte niet door belanghebbende aangegeven.

Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank op goede gronden geoordeeld dat de navordering binnen de met een periode van vijf maanden verlengde vijfjaarstermijn is opgelegd. Het hof concludeert verder dat niet de vereiste aangifte is gedaan, de omkering en verzwaring van de bewijslast van toepassing is en de schatting van de inspecteur niet onredelijk is. Belanghebbende heeft namelijk – hoewel daartoe uitgenodigd en aangemaand – geen aangifte gedaan. De stelling van belanghebbende op zitting dat hij de uitnodiging, herinnering en aanmaning nooit heeft ontvangen en de inspecteur daarvan ook geen bewijs heeft ingebracht, acht het hof tardief en wordt buiten beschouwing gelaten.

Tenslotte oordeelt het hof over de vergrijpboete van – na de uitspraak van de rechtbank gematigd tot – ruim € 15.000. Het hof acht het ongeloofwaardig dat belanghebbende niet heeft geweten dat het door hem behaalde resultaat niet op enigerlei wijze in de heffing van de inkomstenbelasting zou moeten worden betrokken. Door desalniettemin geen aangifte te doen en ook overigens geen enkele actie te ondernemen om te bewerkstelligen dat deze inkomsten in de belastingheffing zouden worden begrepen, heeft belanghebbende volgens het hof geweten dat te weinig belasting zou worden geheven (opzet). Gelet op de ernst van het door belanghebbende begane vergrijp, de listigheid van de door of in opdracht van belanghebbende gecreëerde structuur en het feit dat belanghebbende de inspecteur welbewust informatie heeft onthouden, acht het hof een boete van 50% passend en geboden.

Het hof volgt de rechtbank dat in de bezwaar- en beroepsfase de redelijke termijn van artikel 6 EVRM is overschreden. De rechtbank is bij de matiging van de boete in verband met de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn uitgegaan van een vermindering van de boete tot op € 15.703. De rechtbank heeft de boete met 10% meer verminderd dan geboden was, maar omdat alleen belanghebbende hoger beroep heeft ingediend, kan er geen hogere straf worden vastgesteld dan de straf die de rechtbank heeft opgelegd (verbod op reformatio in peius).

Hof Amsterdam 15 februari 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:915 (gepubliceerd op 30 maart 2022)