Belanghebbende en zijn partner vermelden over meerdere belastingjaren hun buitenlands vermogen niet in de aangiften. De inspecteur heeft aan beiden navorderingsaanslagen en vergrijpboeten opgelegd. De hoogte van de navorderingsaanslagen staat niet ter discussie.  In geschil zijn de vergrijpboeten. In het bijzonder is in geschil of sprake is van opzet en of de inspecteur de opgevraagde bankafschriften kan gebruiken voor de onderbouwing van de vergrijpboeten.

 

De inspecteur heeft vergrijpboeten opgelegd van 50% over de jaren 2007 en 2008 en van 150% over de volgende jaren tot en met 2017. Belanghebbende stelt dat hij niet bewust was van het feit dat hij, nadat hij zich in Nederland had gevestigd, zijn vermogen in Italië en Luxemburg voor de Nederlandse inkomstenbelasting had moeten aangeven. In zijn optiek was dat onlogisch, omdat er in die landen al belasting over het vermogen zou zijn geheven. Dat het buitenlandse vermogen had moeten worden aangegeven onder toepassing van het belastingverdrag, verbaasde hem uitermate en ‘viel hem rauw op het dak’.

 

Rechtbank Gelderland oordeelt dat in de aangiftebiljetten uitdrukkelijk wordt gevraagd naar buitenlands vermogen en dat belanghebbende die rubrieken niet heeft ingevuld bij het doen van de aangiften. Belanghebbende heeft niet toegelicht waarom hij dat heeft gedaan. Er is volgens de rechtbank geen enkele reden waarom belanghebbende kon menen dat hij die vragen niet hoefde te beantwoorden, temeer omdat zijn vermogen in het buitenland over de jaren heen miljoenenbedragen betreft. Gelet hierop acht de rechtbank aannemelijk dat belanghebbende, door zijn buitenlandse vermogen niet aan te geven, willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat te weinig belasting zou worden geheven. Er is dus sprake van opzet, aldus de rechtbank.

 

Belanghebbende stelt dat de inspecteur bij hem wilsafhankelijke informatie (de bankafschriften) heeft afgedwongen en deze vervolgens ten onrechte heeft gebruikt ter onderbouwing van de opgelegde vergrijpboetes. Daarmee heeft de inspecteur volgens belanghebbende in strijd met het verbod van zelfincriminatie (het nemo-teneturbeginsel) gehandeld.

 

De rechtbank oordeelt echter dat uit de rechtspraak van de Hoge Raad blijkt dat bankafschriften wilsonafhankelijk materiaal zijn, omdat deze ook los van de wil van belanghebbende kunnen bestaan. Daarbij is volgens de rechtbank uitdrukkelijk niet van belang of de bankafschriften ook zonder medewerking van belanghebbende zouden kunnen worden verkregen. De stelling van de gemachtigde ter zitting dat zijn kantoor bij het EHRM een inhoudelijke procedure voert over dit onderwerp doet daar niet aan af. Daar de bankafschriften wilsonafhankelijk materiaal zijn, is het nemo-teneturbeginsel niet geschonden. De rechtbank ziet in hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd geen aanleiding de vergrijpboeten te matigen. De beroepen zijn ongegrond.

 

Rb. Gelderland 6 mei 2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:2289 (6 juni gepubliceerd)