In een zaak bij de Accountantskamer heeft het BFT een vijftal klachten ingediend tegen een registeraccountant. De Accountantskamer verklaart vier van de vijf klachten ongegrond. Alleen de klacht ter zake van het antedateren van stukken wordt gegrond verklaard. De Accountantskamer acht het evenwel onaannemelijk dat de accountant bewust heeft willen antedateren, en acht in deze klachtzaak de maatregel van een waarschuwing passend en geboden.

Drie van de ongegronde klachten zien op het niet nakomen van de verplichtingen uit de Wwft. Volgens het BFT had de accountant de door zijn cliënt ontvangen leningen moeten aanmerken als ongebruikelijke transacties en dus moeten melden bij de FIU-NL. De Accountantskamer is met het BFT van oordeel dat er voldoende aanwijzingen waren dat sprake zou kunnen zijn van ongebruikelijke transacties die hadden moeten worden gemeld. Dit leidt echter volgens de Accountantskamer niet zonder meer tot de conclusie dat sprake is van ongebruikelijke transacties. Gezien het verweer van de accountant is in dit specifieke geval ruimte geweest voor de accountant om de afweging te maken die hij heeft gemaakt en de leningen niet aan te merken als ongebruikelijke transacties. Betrokkene heeft de  conclusie dat er bij het verstrekken van de leningen geen aanwijzingen waren dat sprake was van witwassen onder de door hem geschetste omstandigheden dan ook in redelijkheid kunnen trekken. Dat bij het verstrekken van de leningen geen rente werd berekend hoefde de accountant in dit geval niet tot een ander oordeel te brengen, gelet op de familieband en hetgeen naar voren is gebracht over het (niet) rekenen van rente in de islamitische cultuur. Alles overziende is de Accountantskamer van oordeel dat de accountant gezien de bijzondere omstandigheden van dit geval geen aanleiding behoefde te zien de leningen als ongebruikelijke transacties te melden bij FIU-NL en derhalve evenmin aanleiding hoefde te zien voor nader cliëntonderzoek.

Over de klacht dat de accountant onterecht niet de identiteit van twee cliënten, die tevens UBO waren, heeft geverifieerd, oordeelt de Accountantskamer als volgt. Het standpunt van het BFT ter zitting, dat tot 1 januari 2013 op grond van de Wwft (nog) geen verplichting bestond tot verificatie van de identiteit van vertegenwoordigers van cliënt-rechtspersonen, begrijpt de Accountantskamer aldus dat zij zich er niet (meer) over beklaagt. Wel heeft het BFT ter zitting bepleit dat betrokkene daartoe in 2013 wél verplicht was op grond van de toen geldende Wwft. In de oorspronkelijke klacht is dat verwijt echter niet te lezen. Voor zover het BFT heeft bedoeld haar klacht hiermee ter zitting uit te breiden, merkt de Accountantskamer deze uitbreiding aan als tardief. De Accountantskamer volgt verder de accountant in diens verweer dat, bij gebreke van een verhoogd risicoprofiel, er voor hem geen verplichting heeft gegolden (vóór noch na 1 januari 2013) om de identiteit van de UBO’s te verifiëren.

Bron

De Accountantskamer 22 juli 2016, ECLI:NL:TACAKN:2016:54

http://tuchtrecht.overheid.nl/zoeken/resultaat/uitspraak/2016/ECLI_NL_TACAKN_2016_54?DomeinNaam=accountants&Pagina=2&ItemIndex=12