Op 17 september 2018 legde de Accountantskamer, naar aanleiding van een klacht van het Openbaar Ministerie, aan twee accountants van een accountancy- en belastingadvieskantoor de maatregel van berisping op. Volgens de Accountantskamer hadden zij de jaarrekeningen van de onderneming van de klant niet mogen goedkeuren, omdat die onderneming onzakelijke licentievergoedingen betaalde aan een trust van de klant op Cyprus.

De onderhavige zaak betreft de klachtprocedure die is opgestart door de klant en zijn onderneming tegen één van die accountants.

Ontvankelijkheid

Nu het O.M. voor dezelfde feiten reeds een klacht heeft ingediend, is de vraag of klagers ontvankelijk zijn. De accountant vindt dat zij dat niet zijn, omdat zij geen zelfstandig belang hebben bij deze klachtprocedure, nu hij door het O.M. reeds voor hetzelfde feitencomplex tuchtrechtelijk is aangeklaagd. Daarnaast stelt hij dat in een klachtprocedure niet een klager centraal staat, maar het handelen van degene tegen wie de klacht is gericht en de consequenties die daaraan moeten worden verbonden.

De Accountantskamer is van oordeel dat dit ‘ne-bis-in-idem-verweer’ niet kan slagen, omdat het hier een andere klager betreft. Dat betrokkene zwaar zou worden belast door het voeren van verweer in twee klachtprocedures over hetzelfde feitencomplex doet daar niet aan af. Een ander rechtsoordeel zou afdoen aan het feit dat een ieder op de daarin vermelde gronden een klacht kan indienen en dat juist voor het accountantstuchtrecht geldt dat er sprake kan zijn van meerdere belanghebbenden met een verschillende relatie tot de betrokken accountant.

Inhoudelijke beoordeling van de klachten

Ten aanzien van de inhoud verwijst de Accountantskamer naar haar oordeel van 17 september 2018 betreffende de door het Openbaar Ministerie ingediende klachtzaak. In die tuchtzaak is de Accountantskamer al tot het oordeel gekomen dat betrokkene de jaarrekeningen van de onderneming van de klant niet had mogen goedkeuren. Dit oordeel leidt ertoe dat het door klagers in dit verband ingediende klachtonderdeel al om die reden eveneens gegrond dient te worden verklaard.

Verder oordeelt de Accountantskamer dat klagers onvoldoende hebben aangevoerd om tot de conclusie te komen dat betrokkene in strijd met de wet heeft gehandeld of dat hij ten onrechte niet heeft ingegrepen toen het dossier van klagers inzake de truststructuur tot complicaties leidde. Voor zover zij dit alsnog op zitting nader hebben gemotiveerd, is dit te laat en moet dit klachtonderdeel reeds hierom ongegrond worden verklaard.

De verwijzing naar de verdenkingen die uit het FIOD-onderzoek zouden volgen doen daar niet aan af, temeer niet nu deze verdenkingen niet tot een strafrechtelijke veroordeling hebben geleid. Integendeel, het O.M. heeft besloten om van vervolging af te zien. Daarom  komt de Accountantskamer tot de conclusie dat dit FIOD-onderzoek op geen enkele wijze een voldoende onderbouwing kan zijn voor de klacht dat betrokkene in strijd met de wet heeft gehandeld.

Geen maatregel

Ten aanzien van de beslissing om al dan niet een maatregel op te leggen oordeelt de Accountantskamer dat in dit geval er mee rekening moet worden gehouden dat al de maatregel van berisping is opgelegd in de door het O.M. aangespannen verwante zaak. Deze beslissing heeft betrekking op hetzelfde handelen in strijd met de fundamentele beginselen van deskundigheid en zorgvuldigheid en van professioneel gedrag als in deze zaak aan de orde. Dit betekent dat er geen aanleiding is betrokkene thans nog een nadere of extra maatregel voor de in deze zaak aan de orde zijnde schending op te leggen.

Accountantskamer 21 november 2018, ECLI:NL:TACAKN:2018:81

https://tuchtrecht.overheid.nl/zoeken/resultaat/uitspraak/2018/ECLI_NL_TACAKN_2018_81?DomeinNaam=accountants&Pagina=1&ItemIndex=3