Onderhavige klacht maakt deel uit van de klacht die werd ingediend tegen de controlerend accountant (hierna: A) van vleesverwerkingsbedrijf Weyl, die in de jaren voorafgaand aan het faillissement van Weyl de accountantsverklaringen bij de jaarrekeningen 2008 en 2009 heeft afgegeven en ondertekend.

Klagers zijn de curatoren in de Weyl-faillissementen, en de klacht is gericht tegen een accountant (hierna: betrokkene), die is verbonden aan KPMG en daar lid is van de Juridische Commissie. In die hoedanigheid kreeg betrokkene vanuit KPMG het verzoek om A bij te staan en om vanuit accountantstechnisch oogpunt mee te denken over de verwijten die tegen (de werkzaamheden van) A werden geuit.

Volgens klagers rustte op betrokkene de zorgplicht, conform artikel 30 Wta, een tegen A ingediende klacht bij zijn controlecliënt te melden. Volgens de Accountantskamer heeft betrokkene echter niet tot taak ruimer in de zaak mee te denken, dan wel een actieve rol te spelen bij de naleving door de accountants van KPMG van – onder meer – artikel 30 Wta. Betrokkene kan daarom tuchtrechtelijk niet (mede) verantwoordelijk worden gehouden voor het niet melden van een eerder tegen A ingediende klacht bij diens controlecliënt, nog daargelaten de vraag of curatoren krachtens artikel 30 Wta hebben te gelden als de “controlecliënt” nu gesteld noch gebleken is dat de curatoren tot (opvolgend) bestuurder van de failliete vennootschappen zijn benoemd.

Van een schending van artikel 30 Wta door betrokkene van een op hem jegens de curatoren rustende zorgplicht, is volgens de Accountantskamer dan ook geen sprake. In dit ‘voorhoedegevecht’ van de curatoren van Weyl tegen KPMG hebben zij een slag verloren.

Accountantskamer, 7 augustus 2015

http://tuchtrecht.overheid.nl/nieuw/accountants/uitspraak/2015/ECLI_NL_TACAKN_2015_86