Betrokkene was als openbaar accountant werkzaam voor een accountantskantoor. In de periode eind 2009 tot begin 2014 verrichte hij werkzaamheden voor klaagsters (vader en dochter). De bedrijfsactiviteiten betroffen onder meer een restaurant en de verhuur van appartementen. Over de jaren declareerde de accountant bijna € 200.000.

In de kern behelst de klacht dat betrokkene excessief zou hebben gedeclareerd. Tevens zou betrokkene ten onrechte bedragen in rekening hebben gebracht aan een vennootschap van de dochter, terwijl hij daar geen werkzaamheden voor verrichte.

De Accountantskamer stelt voorop vast dat dat klaagsters hun klacht hebben gericht zowel tegen betrokkene als tegen de maatschap waarvoor hij werkzaam is. Betrokkene heeft zich volgens de Accountantskamer terecht op het standpunt gesteld dat klaagsters niet-ontvankelijk zijn in hun klacht tegen de maatschap. Een klacht kan uitsluitend tegen een individuele registeraccountant worden gericht en niet tegen diens kantoor (artikel 33 Wet RA respectievelijk artikel 42 Wab). Voor zover de klacht is gericht tegen de maatschap is deze dan ook niet-ontvankelijk.

De Accountantskamer overweegt voorts dat ten aanzien van declaraties slechts tuchtrechtelijk kan worden geklaagd indien de accountant zodanig in strijd handelt met de zorgvuldigheid, integriteit of professionaliteit dat hij daardoor de Wet op het accountantsberoep schendt, zoals door te handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep. Men kan daarbij denken aan het te kwader trouw indienen van declaraties, of het indienen van declaraties in weerwil van gemaakte afspraken. Tevens kan een declaratie voor verrichte diensten zo excessief zijn dat deze het accountantsberoep in diskrediet brengt. De Accountantskamer stelt dat klaagsters onvoldoende bewijs aandragen om een dergelijke stelling te onderbouwen. Daarbij speelt mee dat uit nader onderzoek van een andere accountant is gebleken dat er geen sprake was van excessieve declaraties.

Ten aanzien van het ten onrechte declareren bij de verkeerde vennootschap stelt de Accountantskamer dat feitelijk vast is komen te staan dat bepaalde declaraties bij de verkeerde vennootschap zijn ingediend. Betrokkene had moeten weten dat niet de vader maar de dochter bestuurder was van deze vennootschap. Ook had betrokkene er niet vanuit mogen gaan dat de vader bevoegd was om namens de vennootschap overeenkomsten te sluiten. Betrokkene mocht er al helemaal niet vanuit gaan dat werkzaamheden die hij verrichte voor een andere rechtspersoon, bij deze vennootschap kon declareren. Door niet nader te onderzoek of hij inderdaad de declaraties kon indienen bij de vennootschap heeft betrokkene gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid.

De Accountantskamer verklaart de klacht gedeeltelijke gegrond. Gezien de aard en ernst van het verzuim acht de Accountantskamer een waarschuwing passend en geboden.

De Accountantskamer 5 april 2017, ECLI:NL:TACAKN:2017:25

http://tuchtrecht.overheid.nl/ECLI_NL_TACAKN_2017_25