Klaagster – een vennootschap – is onderdeel van een concern en hield aandelen in BV1. Betrokkene heeft gedurende de periode medio 2015 tot begin 2017 de administratie van deze BV verzorgd.

Een derdenonderzoek bij BV1 door de Belastingdienst en een klokkenluidersmelding waren begin 2017 voor het concern aanleiding onderzoek te laten uitvoeren bij BV1. Uit het onderzoeksrapport blijkt onder meer dat in de periode van 2 maart 2016 tot 1 oktober 2016 een groot aantal vooruitbetalingen door BV1 op een tussenrekening is geboekt ter hoogte van in totaal € 198.236. In opdracht van de bestuurder van BV1 zou dit bedrag door betrokkene van de tussenrekening naar de kosten van BV1 zijn geboekt.

Klaagster verwijt betrokkene dat hij in totaal een bedrag van € 198.236 van de tussenrekening heeft afgeboekt en ten laste heeft gebracht van BV1, zonder dat hij daarvoor facturen heeft ontvangen. Voorts wordt betrokkene verweten dat hij wist dat de bestuurder van BV1 geld onttrok aan BV1 en dat er kosten ten laste van BV1 werden geboekt waar geen projecten tegenover stonden. In verband daarmee heeft betrokkene nagelaten de nodige maatregelen te treffen.

De Accountantskamer merkt allereerst op dat betrokkene in deze zaak wordt belemmerd in zijn verweer. Betrokkene voerde ten kantore van en voor BV1 de administratie en als gevolg daarvan heeft hij geen eigen dossiers. Het is daardoor voor betrokkene vrijwel niet mogelijk de stellingen van klaagster aan de hand van stukken te weerleggen. Het is allereerst aan klaagster om haar stellingen aannemelijk te maken.

De door klaagster overgelegde transcriptie – met daarin de vermeende opmerking van betrokkene over ontbrekende facturen – kan niet zonder meer worden gerelateerd aan het door klaagster genoemde bedrag van € 198.236. Daar komt bij dat betrokkene de inhoud van de transcriptie heeft bestreden en in het verweerschrift heeft gesteld dat er naar zijn wetenschap alleen kosten zijn geboekt voor zover er tegelijkertijd werd gefactureerd. Ook heeft betrokkene ter zitting verklaard dat ‘uiteindelijk alles werd uitgefactureerd’. In verband met de (tegen)bewijspositie van betrokkene, heeft klaagster onvoldoende aannemelijk gemaakt dat betrokkene het bedrag van € 198.236 ten laste van BV1 heeft geboekt zonder dat BV1 daarvoor facturen had ontvangen. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Bij de beoordeling van het tweede klachtonderdeel neemt de Accountantskamer allereerst het verweer van betrokkene in aanmerking. Betrokkene heeft namelijk naar voren gebracht dat als er al sprake zou zijn geweest van onregelmatig, frauduleus of anderszins onrechtmatig handelen door de bestuurder van BV1, hij zich daarvan niet bewust is geweest of had moeten zijn. Betrokkene verrichte slechts administratieve werkzaamheden en hield zich niet bezig met de totstandkoming van marge-afspraken. Daarbij maakte het controleren van facturen geen deel uit van zijn werkzaamheden en had hij onvoldoende inzicht in de markt om alle beslissingen van de bestuurder van BV1 te kunnen beoordelen. Bovendien maakte hij maandelijks rapportages van de administratie, waarin het concern inzicht had. De Accountantskamer overweegt dienaangaande dat, al zou sprake zijn geweest van onregelmatigheden, niet is gebleken dat betrokkene daarvan op de hoogte was of had moeten zijn. Ook het tweede klachtonderdeel is naar het oordeel van de Accountantskamer daarom ongegrond.

De Accountantskamer 3 mei 2019, ECLI:NL:TACAKN:2019:29, 17/2627 Wtra AK.

https://tuchtrecht.overheid.nl/ECLI_NL_TACAKN_2019_29