De Kennisgroep winstbepaling heeft een standpunt gepubliceerd over de fiscaalrechtelijke gevolgen van een verbeurdverklaring, indien deze is opgelegd als een bijkomende straf. Daarbij zijn ook standpunten ingenomen over zowel de omstandigheid dat de verbeurdverklaring wordt ervaren als een ontnemingsmaatregel, als over de vraag of een verbeurdverklaring ruimte biedt voor de vorming van een voorziening. Door wijziging van het Wetboek van Strafrecht in 2011 is het toepassingsbereik van de verbeurdverklaring verruimd, waardoor er een overlap is ontstaan tussen de verbeurdverklaring en de ontnemingsmaatregel.

Ten eerste gaat de kennisgroep in op de vraag wat het fiscaalrechtelijke gevolg van een onherroepelijke verbeurdverklaring is, indien de verbeurdverklaring als bijkomende straf is opgelegd.

De kennisgroep meent dat in deze situatie – gelet op de tekst van de wet en de wetsgeschiedenis – verbeurdverklaarde voorwerpen onder de aftrekuitsluiting van artikel 3.14, eerste lid, aanhef en onderdeel d, Wet IB 2001 vallen. Dit betekent volgens de kennisgroep dat het verbeurdverklaarde door de aftrekuitsluiting van artikel 3.14 Wet IB 2001 getroffen.

Daarnaast gaat de kennisgroep in op vraag hoe moet worden omgegaan met een verbeurdverklaring die wordt ervaren als een ontnemingsmaatregel. Ook in die situatie geldt volgens de kennisgroep dat de aftrekuitsluiting van toepassing is, omdat er nu eenmaal sprake is van een straf en het niet aan de inspecteur is om het oordeel van de strafrechter zelfstandig te herkwalificeren. Dat de verbeurdverklaring ook feitelijke kenmerken van een ontnemingsmaatregel heeft, doet hier volgens de kennisgroep niets aan af.

Tot slot concludeert de kennisgroep dat aangezien de verbeurdverklaring een straf er ook geen voorziening kan worden gevormd.

Kennisgroep Belastingdienst 4 oktober 2024, KG:213:2024:6

https://kennisgroepen.belastingdienst.nl/publicaties/kg21320246-verbeurdverklaring-en-artikel-3-14-wet-ib-2001/