De inspecteur heeft het verschil tussen de koopprijs en de waarde in het economische verkeer van transacties in onroerende zaken aangemerkt als belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang. Om die reden is aan belanghebbende een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting opgelegd alsmede een vergrijpboete van € 73.982.

Het Hof stelt vast dat de naar de toestand op 1 januari 2005 voor toepassing van de Wet WOZ bepaalde waarde van de onroerende zaken in het economische verkeer € 497.640 bedroeg. Dit bedrag is onherroepelijk komen vast te staan. De onroerende zaak is door de vennootschap, waarin belanghebbende (indirect) aandelen bezit, verkocht voor een bedrag van € 316.285 aan belanghebbende en haar zuster. Het Hof acht aannemelijk dat de waarde in het economische verkeer van de onroerende zaak € 497.640 bedroeg, althans de bij de verkoop van de onroerende zaken bedongen verkoopprijs van € 316.285 ruimschoots overtrof.

Dit brengt naar het oordeel van het Hof mee dat belanghebbende en de vennootschap bij de verkoop van de onroerende zaken zich ervan bewust moeten zijn geweest dat, door de verkoopprijs op € 316.285 te stellen, de aandeelhouder werd bevoordeeld en de vennootschap verarmde met (ten minste) het verschil tussen de waarde van de onroerende zaken en de overeengekomen prijs.

Ten aanzien van de vergrijpboete overweegt het Hof – anders dan de Rechtbank – dat de aangifte is ingediend door de belastingadviseur van belanghebbende en dat de eventuele opzet of grove schuld van de belastingadviseur niet aan belanghebbende kan worden toegerekend.

Het Hof is van oordeel dat de inspecteur geen, althans onvoldoende, feiten heeft gesteld die het oordeel zouden kunnen dragen dat belanghebbende zich ervan bewust was, althans had moeten zijn, dat zij door op deze wijze te handelen, bewerkstelligde dan wel de aanmerkelijke kans aanvaardde dat te weinig belasting werd geheven. Evenmin heeft de inspecteur naar het oordeel van het Hof aannemelijk gemaakt dat belanghebbende een in laakbaarheid aan opzet grenzende grove nalatigheid kan worden verweten. Belanghebbende mocht haar adviseur voor voldoende deskundig houden.

Hoewel het Hof heeft vastgesteld dat het aannemelijk is dat belanghebbende wist, althans redelijkerwijs kon weten, dat zij de onroerende zaken van de vennootschap kocht voor een prijs die substantieel lager was dan de waarde van de onroerende zaken, rechtvaardigt dat niet de conclusie dat zij, doordat met deze omstandigheid in de aangifte geen rekening is gehouden, ter zake zelf opzettelijk of grofschuldig heeft gehandeld. Het Hof vernietigt de boetebeschikking.

Gerechtshof Den Haag 17 mei 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:1453

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHDHA:2017:1453