Verdachte wordt verweten dat hij voorafgaand aan het faillissement van zijn onderneming een BMW en een Mercedes aan de boedel heeft onttrokken. Daarnaast wordt hem verweten dat hij feitelijk leiding heeft gegeven aan het onjuist doen van een aangifte omzetbelasting door de vennootschap geen opgaaf te laten doen van de verkoop van deze auto’s. Aan de vennootschap is echter ook een naheffingsaanslag met een vergrijpboete opgelegd die door verdachte zijn betaald. Kan het openbaar ministerie dan nog vervolgen?

De rechtbank overweegt dat uit het door de raadsman overgelegde stukken blijkt dat aan de vennootschap al een naheffingsaanslag van € 67.323 met een 100%-vergrijpboete van € 67.323 is opgelegd. Dit zou volgens de raadsman betekenen dat, behoudens nieuwe bezwaren, de verdachte niet nog een keer kan worden vervolgd. De verdachte dient volgens de raadsman met de onderneming vereenzelvigd worden, omdat verdachte persoonlijk aansprakelijk is gesteld en hij de naheffingsaanslag en de vergrijpboete zelf heeft betaald. De rechtbank volgt de raadsman in zijn verweer en oordeelt dat de officier van justitie verdachte niet kan vervolgen voor belastingfraude met de BMW.

Verdachte wordt echter ook verweten dat de verkoop van een Mercedes niet is aangegeven. De niet afgedragen omzetbelasting over de verkoop van de Mercedes maakt volgens de rechtbank geen onderdeel uit van de naheffingsaanslag en dus ook niet van de vergrijpboete. In zoverre is de officier van justitie ontvankelijk. Wel zal de rechtbank bij de strafoplegging rekening houden met de vergrijpboete die al betaald is.

De rechtbank overweegt dat beide auto’s tot de boedel van de onderneming behoorde. Over de verkoop van de Mercedes had dus, net als bij de BMW, omzetbelasting afgedragen moeten worden. De rechtbank constateert verder dat uit gesprekken tussen de verdachte en een medeverdachte blijkt dat de verdachte wist dat een onjuiste belastingaangifte was gedaan, omdat de verkoop van de twee auto’s niet in de aangifte waren verwerkt. De rechtbank acht daarom bewezen dat de verdachte als feitelijk leidinggever opzettelijk onjuiste belastingaangifte heeft gedaan.

De rechtbank acht ook faillissementsfraude bewezen, omdat verdachte wist dat de schuldeisers van zijn onderneming in hun verhaalsmogelijkheden zouden worden beperkt, toen hij de auto’s verkocht. De rechtbank veroordeelt verdachte tot een taakstraf van 120 uur.

Rechtbank Rotterdam 22 juni 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:5020