Het OM vordert in hoger beroep een gevangenisstraf van 12 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk ter zake van een fiscaal nadeel van ruim € 250.000. Volgens de raadsvrouw dient echter uit te worden gegaan van een benadelingsbedrag van circa € 75.000. Zij stelt dat alleen de te weinig betaalde omzetbelasting in aanmerking mag worden genomen voor de strafoplegging. De te weinig afgedragen vennootschapsbelasting en inkomstenbelasting zijn niet tenlastegelegd en dienen daarom buiten beschouwing te blijven.

Het hof oordeelt dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van valsheid in geschrift en het feitelijk leiding geven aan het medeplegen van het indienen van onjuiste aangiften omzetbelasting. Gelet op de aard en de ernst van de feiten kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Volgens het hof is voldoende aannemelijk geworden dat sprake is van een grootschalige fraude. Door het opmaken van vervalste facturen zijn door toedoen van de verdachte ten onrechte kosten in aanmerking genomen bij de vennootschappen. Daardoor zijn te lage aangiften vennootschapsbelasting gedaan. De verdachte heeft, door zijn bedrijven kosten te laten betalen die hij uit privé middelen had moeten voldoen, geld onttrokken aan zijn vennootschappen zonder dit op te geven in zijn aangiften inkomstenbelasting.

De advocaat-generaal heeft ter zitting verklaard dat bij het opstellen van de tenlastelegging bewust is volstaan met het ten laste leggen van het feitelijk leiding geven aan het doen van onjuiste aangiften omzetbelasting en dat de verdachte niet wordt vervolgd voor de onjuiste aangiften vennootschapsbelasting en inkomstenbelasting. Volgens het hof is de omvang van het totale fiscale nadeel in het dossier duidelijk uiteengezet en is hierover ter terechtzitting met verdachte gesproken. Daarom kan bij het opleggen van de straf rekening worden gehouden met het totale nadeel als gevolg van het onjuist doen van de aangiften omzetbelasting, vennootschapsbelasting en inkomstenbelasting. Het hof gaat daarom uit van een bedrag van ruim € 250.000. Het standpunt van de raadsvrouw dat uitgegaan moeten worden van een lager bedrag gaat uit van een onjuiste lezing van de jurisprudentie van de Hoge Raad.

Bij dit benadelingsbedrag past in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden. Het hof houdt in het voordeel van verdachte rekening met het feit dat door verdachte een regeling is getroffen met de Belastingdienst waardoor het fiscale nadeel inmiddels is gecompenseerd. Daarnaast heeft verdachte vanaf het begin van het strafrechtelijk onderzoek zijn medewerking verleend en openheid van zaken gegeven. Hij ziet inmiddels in dat hij onjuist heeft gehandeld. Ook dat weegt het hof in zijn voordeel mee. Het hof ziet daarom aanleiding om een aanzienlijk deel van de gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm op te leggen. In hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd over de media-aandacht voor onderhavige zaak ziet het hof geen reden de op te leggen straf nog verder te matigen.

Het hof acht, alles afwegende, in beginsel een gevangenisstraf van 52 weken, waarvan 35 weken voorwaardelijk, passend en geboden. Vanwege overschrijding van de redelijke termijn vermindert een hof de gevangenisstraf tot 50 weken, waarvan 35 weken voorwaardelijk.

Hof Amsterdam 19 juli 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:2140 (gepubliceerd op 19 juli 2022)