In deze zaak heeft ING de bankrelatie opgezegd met een viertal coffeeshops wegens o.a. een verdenking van witwassen. De oud eigenaar en de huidige eigenaar zijn verdachte in een lopend strafrechtelijk onderzoek door het Openbaar Ministerie. Bij het witwassen zouden de coffeeshops een belangrijke rol hebben gespeeld. Deze informatie rondom de verdenking heeft de bank verkregen uit openbare bronnen, waaronder de website van het OM. De bank heeft gevraagd om de verdenkingen te ontkrachten, waarop de klant heeft gereageerd met een ontkenning van het strafbare feit. Omdat er geen nadere informatie werd aangeleverd is de bankrelatie beëindigd. In het licht van de onschuldpresumptie is de vraag is of de opzegging van de relatie aanvaardbaar is.

De rechtbank oordeelt van niet. Bij een strafrechtelijke verdenking geldt namelijk de onschuldpresumptie en deze werkt ook door in het civiele recht. Een enkele verdenking van een strafbaar feit is onvoldoende basis voor het opzeggen van de bankrelatie. Van een klant kan niet worden gevraagd dat hij jegens de bank zijn onschuld aantoont.

Dat is anders als er meer bekend is dan de enkele strafrechtelijke verdenking, bijvoorbeeld omdat de bank concrete aanwijzingen heeft voor witwassen of enig ander relevant strafbaar feit en daarover aan de cliënt vragen stelt die niet afdoende worden beantwoord. Volgens de rechtbank mag in dat geval wel van de klant worden verwacht dat hij op die concrete aanwijzingen voor zijn schuld reageert. Maar daar is hier geen sprake van.

Ook de tweede opzeggingsgrond – dat de economisch belanghebbende van de pandhouder niet bekend is – wijst de rechtbank van de hand. De Wwft vereist dat een bank moet weten wie de UBO van klanten is, maar de Wwft vereist niet dat de bank moet weten wie de UBO van schuldeisers van klanten is indien deze een zekerheidsrecht (zoals een pandrecht) hebben.

Rechtbank Amsterdam 14 september 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:5340 (gepubliceerd op 11 oktober 2022)

https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBAMS:2022:5340