In deze zaak van de meervoudige belastingkamer van Rechtbank Gelderland staan navorderingsaanslagen inkomstenbelasting centraal die volgen op een vrijwillige inkeer. Belanghebbende, een Italiaans staatsburger, emigreert in 2006 naar Nederland en maakt tot juli 2010 gebruik van de zogeheten 30%-regeling. Voor de jaren 2010 tot en met 2016 doet hij telkens tijdig aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV), maar hij laat daarbij na om zijn volledige buitenlandse box 3-vermogen op te geven. Dit vermogen omvat bankrekeningen en/of aandelen in onder meer Australië, Ierland, Jersey, Luxemburg, Portugal, het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten, en daarnaast een onroerende zaak in Italië. In augustus 2021 dient de belanghebbende een formulier ‘Melding vrijwillige verbetering’ in. De inspecteur stelt daarop vragen en ontvangt nadere informatie. In maart 2022 kondigt de inspecteur vervolgens aan voornemens te zijn navorderingsaanslagen IB/PVV over 2010 tot en met 2016 en vergrijpboetes op te leggen. Volgens de inspecteur is het algemeen bekend dat buitenlands vermogen in de aangifte moet worden opgenomen. Belanghebbende verzwijgt volgens de inspecteur echter vermogen dat zowel in absolute als in relatieve zin aanzienlijk is. Daarom legt de inspecteur vergrijpboetes op van 60% van de niet-betaalde belasting, in totaal € 172.250.
De rechtbank beoordeelt of deze boetes terecht zijn en of ze tot het juiste bedrag zijn vastgesteld. De rechtbank oordeelt in eerste instantie dat de inspecteur slaagt in het aantonen van grove schuld: de belanghebbende gaat er te lichtvaardig vanuit dat hij na afloop van de 30%-regeling zijn buitenlandse box 3-vermogen niet hoeft aan te geven. Toch vindt de rechtbank de opgelegde boetes disproportioneel. Er is sprake van een wanverhouding tussen de ernst van het door belanghebbende begane vergrijp en het totaalbedrag van de aan hem opgelegde boetes. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat belanghebbende zonder voorbehoud volledige openheid van zaken heeft gegeven, en heeft meegewerkt bij het opleggen van de navorderingsaanslagen IB/PVV. De rechtbank acht alles afwegende een totaalbedrag aan boetes van € 50.000 passend en geboden. Bovendien ziet de rechtbank aanleiding tot verdere matiging vanwege een ongeoorloofde vertraging: er zijn inmiddels 32 maanden verstreken sinds de aankondiging van de boetes. De rechtbank vermindert de boetes daarom met 10% tot (afgerond) € 6.428 voor ieder jaar.
Rechtbank Gelderland 15 november 2024 (gepubliceerd op 18 maart 2025), ECLI:NL:RBGEL:2024:7965
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBGEL:2024:7965