Belanghebbende is door de inspecteur op basis van uit het buitenland ontvangen informatie en getuigenverklaringen verstrekt door de FIOD aangemerkt als UBO van een op Cyprus gevestigde vennootschap. De verschillende genoten inkomsten uit Cyprus zijn door belanghebbende niet opgegeven in de aangiften. De inspecteur legt diverse (navordering)saanslagen IB/PVV op voor de jaren 2006 t/m 2011. De vraag die bij Rechtbank Zeeland-West-Brabant onder meer ter discussie staat, is of de inspecteur bij het opleggen van de navorderingsaanslagen IB/PVV gehouden is tot naleving van het Unierechtelijke verdedigingsbeginsel.

Het Unierechtelijke verdedigingsbeginsel is van toepassing wanneer de inspecteur voornemens is een bezwarend besluit te nemen dat binnen de werkingssfeer van het Unierecht valt. Het beginsel houdt in dat de inspecteur degene tot wie dat besluit is gericht, tijdig en expliciet de gelegenheid moet bieden zijn standpunt naar behoren kenbaar te maken voordat dat besluit wordt genomen. Deze gelegenheid moet in beginsel in alle gevallen worden geboden, tenzij aan de hand van de specifieke omstandigheden van het geval moet worden geoordeeld dat een beperking van de uitoefening van de rechten van de verdediging toelaatbaar is geweest.

Belanghebbende stelt ter zake van de navorderingsaanslagen die zijn opgelegd met toepassing van de verlengde navorderingstermijn dat het Unierechtelijke verdedigingsbeginsel is geschonden, omdat hij niet in de gelegenheid is gesteld  te reageren op de voorgenomen correcties voordat de navorderingsaanslagen zijn opgelegd. Vaststaat dat de inspecteur de aankondiging van de betreffende navorderingsaanslagen op dezelfde dag als de navorderingsaanslagen aan belanghebbende heeft uitgereikt. Ook staat vast dat belanghebbende niet vooraf is gehoord over het voornemen van de inspecteur om de navorderingsaanslagen op te leggen. Belanghebbende heeft hierdoor niet de gelegenheid gehad zich te verdedigen. De door de inspecteur aangehaalde omstandigheid dat belanghebbende wist van het lopende onderzoek is volgens de rechtbank onvoldoende, nu daarmee niet kan worden gezegd dat belanghebbende expliciet in de gelegenheid is gesteld om zijn standpunt kenbaar te maken. Naar het oordeel van de rechtbank bestond er geen rechtvaardiging voor de schending van het Unierechtelijke verdedigingsbeginsel jegens belanghebbende. De rechtbank vernietigt de betreffende navorderingsaanslagen, omdat tevens aannemelijk is dat belanghebbende – indien geen schending van het verdedigingsbeginsel had plaatsgevonden – voorafgaand aan het opleggen daarvan een inbreng had kunnen leveren die tot een andere afloop had kunnen leiden.

Daarnaast zijn er navorderingsaanslagen opgelegd voor de jaren 2007 (tweede navordering), 2010 en 2011. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur, op wie in deze de bewijslast rust, aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende in de hier van belang zijnde jaren de UBO was en inkomen heeft genoten die hij niet heeft aangegeven. De rechtbank concludeert dat de vereiste aangiften niet zijn gedaan en dat voor die jaren de bewijslast wordt omgekeerd en verzwaard. De door de inspecteur geschatte navorderingsbedragen  zijn voorts voldoende onderbouwd en belanghebbende heeft niet doen blijken dat de schatting van de gecorrigeerde inkomsten van de inspecteur onjuist is. Deze correcties blijven daarom (grotendeels) in stand.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant 5 oktober 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:6906

https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBZWB:2023:6906