De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) heeft bij belanghebbende een bedrijfsinspectie uitgevoerd. Uit de administratie van belanghebbende bleek dat de rust- en arbeidsuren 85 keer niet juist werden geregistreerd. Voor deze overtreding ontving zij een boete van € 41.000. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende reeds ongegrond verklaard. In hoger beroep betoogt belanghebbende dat het nemo tenetur-beginsel (het verbod op zelfincriminatie) is geschonden, omdat tijdens de bedrijfsinspectie al sprake zou zijn van een criminal charge als bedoeld in art. 6 EVRM.
In eerste aanleg oordeelde de rechtbank dat pas kan worden gesproken van een criminal charge indien van “overheidswege jegens een persoon een handeling is verricht waaruit hij redelijkerwijs heeft kunnen afleiden dat aan hem een bestraffende sanctie zal worden opgelegd.” De rechtbank overweegt dat in casu géén sprake was van een criminal charge, maar slechts van een controleonderzoek naar de administratieplicht. Het enkele feit dat de administratie tegen de wil van de betrokkene is gevorderd doet hier niet aan af.
De Afdeling overweegt in hoger beroep dat er sprake is van een criminal charge wanneer een controle onderzoek niet meer uitsluitend het karakter van een controle onderzoek tot de naleving van de wet heeft, maar tevens gericht is op het opleggen van een boete. Tijdens de onderhavige bedrijfsinspectie was hiervan nog geen sprake.
Dat het nemo tenetur-beginsel al van toepassing zou zijn als belanghebbende niet kan uitsluiten dat een boete of vervolging zal volgen (zoals door belanghebbende gesteld onder verwijzing naar het Chambaz-arrest), is naar het oordeel van de Afdeling een te ruime uitleg van art. 6 EVRM. Deze uitleg zou er volgens de Afdeling toe leiden dat het onderzoek door een toezichthouder ernstig wordt bemoeilijkt, óók als dit slechts tot toezicht strekt en wellicht helemaal niet in een bestuurlijke boete zal uitmonden.
De Afdeling volgt belanghebbende dat de boete moet worden gematigd vanwege de schending van de redelijke termijn en verlaagt de boete met 25% tot een bedrag van € 30.750.
ABRvS 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2862 http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2023:2862