Twee accountants [betrokkene 1 en 2] zijn beide maat van een accountantspraktijk. Bij deze praktijk heeft in 2013 een kwaliteitstoetsing plaatsgevonden. Het eindoordeel daarvan hield in dat het interne stelsel van kwaliteitsbeheersing van de accountantspraktijk van betrokkenen niet voldeed aan de daaraan te stellen eisen en diende te worden aangepast. Betrokkene [1] heeft naar aanleiding daarvan een verbeterplan ingediend dat goedgekeurd werd door de Raad van Toezicht. Na een hertoetsing bleek dat het interne stelsel van kwaliteitsbeheersing van de praktijk nog steeds niet voldeed aan de daaraan te stellen eisen, waarop de NBA een klacht heeft ingediend tegen betrokkenen.

In vier onderzochte samenstellingsdossiers zijn bij de hertoetsing tekortkomingen geconstateerd in a) de aanvaarding en continuering, b) de uitvoering en documentatie van de werkzaamheden en c) de afwerking en rapportering. Zo hebben de toetsers geconstateerd dat de opdrachtvoorwaarden niet werden vastgelegd in een schriftelijke opdrachtbevestiging, dat geen jaarlijkse herbeoordeling heeft plaatsgevonden voor wat betreft de Wwft, de onderbouwing van diverse materiële posten in de jaarrekeningen ten aanzien van samenstellingsopdrachten onvoldoende is geweest en dat in de rapportages de nodige onvolkomenheden aanwezig zijn.

De Accountantskamer is gelet hierop van oordeel dat betrokkenen in strijd hebben gehandeld met het fundamentele beginsel van ‘vakbekwaamheid en zorgvuldigheid’. Gezien de aard en de omvang van de vastgestelde tekortkomingen, waarvoor betrokkenen verantwoordelijk zijn, moet worden geoordeeld dat de accountantspraktijk ten tijde van de hertoetsing niet beschikte over een stelsel van kwaliteitsbeheersing.

Wat betreft betrokkene [1] zouden de tekortkomingen de maatregel van (tijdelijke) doorhaling kunnen rechtvaardigen, maar de Accountantskamer legt hem de maatregel van berisping op. Betrokkene [1] heeft toegezegd dat hij hulp in zal schakelen van een extern deskundige om het stelsel van kwaliteitsbeheersing van zijn praktijk op orde te brengen. Daarnaast kan uit de hertoetsing worden afgeleid dat een aantal tekortkomingen ten tijde van de hertoetsing door betrokkene [1] waren verholpen. Tenslotte is meegewogen dat betrokkene [1] niet eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld en dat hij als betrekkelijk jonge accountant nog een kans verdient om zijn accountantspraktijk op te bouwen.

Wat betreft betrokkene [2] oordeelt de Accountantskamer dat de tekortkomingen de maatregel van doorhaling rechtvaardigen. Betrokkene [2] heeft geen inzicht getoond in de beroepsmatige tekortkomingen van zijn eigen handelen en heeft hier ook niet inhoudelijk op gereageerd. Tevens is niet gebleken dat hij aan de verbeteringen naar aanleiding van de eerste toetsing heeft meegewerkt. Betrokkene [2] heeft daarnaast verklaard niet te willen terugkeren als accountant en dat hij niet meer als beleidsbepaler in een accountantspraktijk zal gaan werken. Anderzijds is meegewogen dat hij niet eerder tuchtrechtelijke is veroordeeld.

De Accountantskamer legt betrokkenen [1] en [2] respectievelijk de maatregel op van berisping en doorhaling van één jaar.

De Accountantskamer 18 november, ECLI:NL:TACAKN:2016:109

http://tuchtrecht.overheid.nl/ECLI_NL_TACAKN_2016_109