De inspecteur verzoekt in deze procedure op grond van artikel 8:29 Awb onder meer de inhoud van een verklaring van een getuige integraal geheim te houden. De geheimhoudingskamer van Rechtbank Zeeland- is van oordeel dat geheimhouding van persoonsgegevens van de getuige in de aankondiging en de getuigenverklaring – aangezien belanghebbende zich daartegen niet verzet – is toegestaan. De geheimhouding met betrekking tot de overige onderdelen van de getuigenverklaring is echter niet gerechtvaardigd.

Niet valt in te zien waarom de persoonlijke levenssfeer van de betreffende getuige alleen kan worden beschermd door het integraal geheimhouden van die stukken. Daar heeft de inspecteur ook geen toelichting op gegeven. De enkele omstandigheid dat de inspecteur stelt dat hij heeft toegezegd de anonimiteit van de getuige te waarborgen, rechtvaardigt niet dat stukken integraal worden geheimgehouden.

De rechtbank weegt verder mee dat het gaat om een e-mail van de getuige met informatie over de persoon die de melding van fiscale fraude door belanghebbende bij de FIOD heeft gedaan. Daarmee ligt de verklaring mede ten grondslag aan de door de inspecteur ingenomen feitelijke stellingen. Niet valt in te zien wat het zwaarwegende belang van integrale geheimhouding is. De inspecteur heeft ook niet uitgewerkt dat bekendmaking van een geanonimiseerde versie van de stukken tot een indirecte herleiding naar de persoon kan leiden, en waarom dan het belang van bescherming van de persoonsgegevens zwaarder zou moeten wegen dan het belang van belanghebbende op het recht op kennisneming van de stukken. Er is daarom geen reden om te oordelen dat de volledige stukken geheimgehouden moeten worden.

De geheimhoudingskamer wijst het verzoek toe voor zover het gaat om de stukken te anonimiseren, maar wijst het verzoek voor het overige, de integrale geheimhouding van de stukken, af.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant 29 november 2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:8158

https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBZWB:2024:8158