Aan belanghebbende is een navorderingsaanslag inkomstenbelasting over het jaar 2007 opgelegd met een vergrijpboete van € 33.874. Voorts is over het jaar 2008 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting opgelegd met een vergrijpboete van € 7.434.

In geschil is onder meer of de vergrijpboetes terecht en tot het juiste bedrag zijn opgelegd.

Belanghebbende handelt in vlees en heeft ossenhaas ingekocht bij leverancier X. De inspecteur heeft naar aanleiding van een boekenonderzoek vastgesteld dat de gegevens op de facturen die van X afkomstig zijn niet (geheel) kloppen. Zo klopte het KvK-nummer, het bankrekeningnummer en het telefoonnummer niet en kwam de handelsnaam niet voor in het Handelsregister. Om die reden heeft de inspecteur een gedeelte van de inkopen gecorrigeerd en nagevorderd.

Het Hof is van oordeel dat belanghebbende, door uit te gaan van de gegevens op de vervalste facturen, willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de aanslagen tot een te laag bedrag zijn vastgesteld.

De Rechtbank heeft de boete gematigd met 15% in verband met de overschrijding van de redelijke termijn. Tegen dit oordeel is de inspecteur in hoger beroep opgekomen. Een deel van de termijnoverschrijding moet, volgens de inspecteur, aan belanghebbende worden toegerekend.

Het Hof ziet zich voor de vraag gesteld of sprake is van bijzondere omstandigheden, waardoor een deel van de vertraging aan belanghebbende moet worden toegerekend. Naar het Hof begrijpt doet de inspecteur een beroep op deze bijzondere omstandigheden en legt daaraan ten grondslag dat belanghebbende diverse keren om uitstel heeft gevraagd voor het aanleveren van de benodigde gegevens. De inspecteur maakt niet duidelijk welke termijn buiten beschouwing moet worden gelaten bij de vaststelling van de termijnoverschrijding.

Het Hof is van oordeel dat de inspecteur niet (duidelijk) heeft onderbouwd dat sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor een deel van de vertraging aan belanghebbende moet worden toegerekend. Dat belanghebbende meerdere malen heeft gevraagd om uitstel voor een reactie op de brief van de inspecteur, brengt naar het oordeel van het Hof niet zonder meer met zich dat de vertraging die daardoor ontstaat aan belanghebbende moet worden toegerekend.

Het Hof acht de hoogte van de boete zoals die door de Rechtbank is vastgesteld, passend en geboden en ziet geen reden om de boete verder te matigen.

Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch 3 november 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:4747

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHSHE:2017:4747