Aan belanghebbende zijn navorderingsaanslagen inkomstenbelasting opgelegd, alsmede een vergrijpboete. In geschil is onder meer of de vergrijpboete terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd.

Tegen belanghebbende loopt een strafrechtelijke procedure, omdat een informant bij de politie verklaringen heeft afgelegd over belanghebbendes betrokkenheid bij (grootschalige) hennepteelt en zijn inkomsten daaruit. Het OM heeft informatie uit het onderzoek ter beschikking gesteld aan de Belastingdienst. Naar aanleiding van deze informatie is door de inspecteur een navorderingsaanslag met vergrijpboete opgelegd.

Naar het oordeel van de Rechtbank heeft de inspecteur met de door hem opgestelde vermogensvergelijking aannemelijk gemaakt dat belanghebbende meer inkomsten moet hebben gehad dan hij in zijn aangifte heeft opgegeven. Tevens acht de Rechtbank aannemelijk dat het verschil tussen hetgeen belanghebbende aan inkomen heeft aangegeven (€ 2.852) en het daadwerkelijk minimaal door hem benodigde inkomen (€ 17.931) leidt tot een bedrag aan verschuldigde belasting dat zowel absoluut als relatief gezien aanzienlijk is. De Rechtbank acht hierbij aannemelijk dat belanghebbende zich ervan bewust moet zijn geweest dat door het achterwege laten van de juiste aangifte een aanzienlijk bedrag aan belasting niet is betaald.

Dusdoende heeft belanghebbende naar het oordeel van de Rechtbank welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat te weinig belasting zou worden geheven. Immers heeft belanghebbende bewust nagelaten de inkomsten aan te geven in de aangifte inkomstenbelasting. De Rechtbank vermindert de vergrijpboete evenwel ambtshalve op grond van overschrijding van de redelijke termijn met 10%.

 

Rechtbank Zeeland-West-Brabant 20 mei 2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:3058

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBZWB:2016:3058