Belanghebbende heeft de Nederlandse nationaliteit en staat in Thailand ingeschreven. Naar aanleiding van een gesprek tussen belanghebbende, van beroep belastingadviseur, en een medewerker van de Belastingdienst is de inspecteur een onderzoek gestart naar de omvang van de activiteiten van belanghebbende als belastingadviseur in Nederland. Uit dit onderzoek is gebleken dat er verschillende belastingaangiften waren ingediend met een Nederlands IP-adres en dat er substantiële omzetten zijn geboekt. Ook uit een ingesteld woonplaatsonderzoek is gebleken dat belanghebbende het merendeel van het jaar in Nederland verblijft.

Naar aanleiding daarvan heeft de inspecteur (navorderings)aanslagen inkomstenbelasting voor de jaren 2009 en 2010 opgelegd. Ook heeft de inspecteur aanslagen opgelegd voor de jaren 2011 tot en met 2014. Bij de (navorderings)aanslagen zijn voorts vergrijpboetes opgelegd, welke in geschil zijn.

Naar het oordeel van de Rechtbank heeft de inspecteur aannemelijk gemaakt dat belanghebbende aanzienlijke bedragen aan pensioenen, uitkeringen, resultaat uit overige werkzaamheden en box 3-inkomsten heeft genoten, dat hij wist dat hij die inkomsten moest aangeven en dat hij door deze inkomsten ten onrechte niet in zijn aangiften op te nemen, willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat te weinig belasting werd geheven.  Het door de inspecteur gehanteerde boetepercentage van 50% acht de Rechtbank in overeenstemming met de ernst van het vergrijp en uit een oogpunt van  normhandhaving passend en geboden.

Dat de aanslagen met toepassing van omkering van de bewijslast zijn vastgesteld, geeft voor de Rechtbank geen aanleiding om de vergrijpboetes te matigen, omdat de inspecteur bij de omzetberekening is aangesloten bij de ontvangsten die op de bankafschriften stonden vermeld. De Rechtbank gaat voorts voorbij aan het beroep op een pleitbaar standpunt. Niet aannemelijk is geworden dat belanghebbende, ten tijde van het doen van de aangiften, naar objectieve maatstaven gemeten, redelijkerwijs kon en mocht menen dat de door hem voorgestane uitleg juist was.

De Rechtbank ziet – in de overschrijding van de redelijke termijn – wel aanleiding om de vergrijpboetes te matigen met 15%.

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2019:9729