Belanghebbende werkte bij een overheidsinstantie op de afdeling risicobeheer en verzekering. Verschillende keren heeft belanghebbende aangifte gedaan van vernieling en diefstal van motorvoertuigen, terwijl uiteindelijk is gebleken dat dit valse aangiftes waren. Belanghebbende is daarvoor ook strafrechtelijk veroordeeld. Belanghebbende heeft de verzekeringspenningen – die hij heeft ontvangen naar aanleiding van de valse aangiftes – niet in zijn aangiften inkomstenbelasting opgegeven.

De inspecteur heeft om die reden (navorderings)aanslagen en vergrijboetes opgelegd. In geschil is onder meer of de vergrijpboetes terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd.

Het Hof is – met de Rechtbank – van oordeel dat de omstandigheid dat een strafrechtelijke veroordeling heeft plaatsgevonden er niet aan afdoet dat belanghebbende gehouden was de genoten resultaten in zijn aangiften te verantwoorden. Van een ongeoorloofde samenloop is evenmin sprake, nu de strafrechtelijke veroordeling ziet op oplichting en witwassen en de vergrijpboetes zijn opgelegd wegens het ten onrechte niet aangeven van belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden (row).

Door deze inkomsten niet te verantwoorden heeft belanghebbende willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij onjuist en onvolledig aangifte zou doen en dat als gevolg daarvan de aanslagen tot te lage bedragen zouden worden vastgesteld. Het voor opzet vereiste bewustzijn bij belanghebbende berust met name op de bewezenverklaring in het strafvonnis waaruit volgt dat belanghebbende zich wederrechtelijke aanzienlijke voordelen heeft toegeëigend en hiervoor de nodige inspanningen heeft verricht. Gelet op de aard en omvang van de door belanghebbende in dit verband gedurende vijf jaar verrichte werkzaamheden, de bij belanghebbende beroepsmatig aanwezige kennis en ervaring op het gebied van verzekeringen en de omvang van de hieruit voorgekomen voordelen is het voor opzet vereiste bewustzijn bij belanghebbende aanwezig geweest ten tijde van het doen van de betreffende aangiftes.

Het Hof vindt echter – anders dan de Rechtbank – in de financiële omstandigheden van belanghebbende aanleiding de boetes (verder) te matigen dan de Rechtbank reeds heeft gedaan. Belanghebbende is aangewezen op aanvullende bijstand, had tot voor kort een WW-uitkering en voldoet aan de criteria voor betalingsonmacht van het griffierecht.

De Rechtbank heeft de vergrijpboetes gematigd met 20% in verband met de overschrijding van de redelijke termijn. Het Hof ziet aanleiding de vergrijpboetes verder te matigen met 10%.

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHAMS:2019:517