Naar belanghebbende is een opsporingsonderzoek en een strafrechtelijk financieel onderzoek uitgevoerd. Hieruit is naar voren gekomen dat belanghebbende 7 woningen illegaal verhuurde die hij samen met zijn echtgenote in bezit had. Daarnaast verhuurde hij 8 woningen die hij tot zijn beschikking had. Over de jaren 2006 tot en met 2014 heeft hij in totaal € 523.060 aan huuropbrengsten gestort op bankrekeningen waarover hij de beschikking had. Belanghebbende heeft noch de huuropbrengsten, noch het vastgoed in de aangiften inkomstenbelasting opgenomen. De inspecteur heeft vervolgens navorderingsaanslagen, boetes en rentebeschikkingen opgelegd.

In geschil is onder meer of de vergrijpboetes terecht zijn opgelegd.

Belanghebbende voert aan dat de vergrijpboetes moeten worden verminderd naar nihil omdat hem geen opzet kan worden verweten. De inspecteur heeft volgens de Rechtbank echter wel aannemelijk gemaakt dat sprake is van opzet bij belanghebbende. Er was sprake van meer dan normaal actief vermogensbeheer. Het is volgens de rechtbank een feit van algemene bekendheid dat inkomsten moeten worden aangegeven. Daarnaast wordt in de aangiften uitdrukkelijk gevraagd of sprake is van inkomsten uit overige werkzaamheden en of sprake is van overige onroerende zaken. De vergrijpboetes zijn terecht opgelegd.

De inspecteur heeft ter zitting het standpunt ingenomen dat de boetes moeten worden verlaagd naar € 7.500 per jaar. Dat is iets minder dan 50%. De Rechtbank acht de verlaagde vergrijpboetes passend en geboden.

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2020:11743