Het bestuurs- en arbeidsgerecht in Hongarije heeft prejudiciële vragen gesteld over de uitleg van het begrip “douaneschorsingsregeling” in de zin van artikel 4 van Richtlijn 2008/118. De verwijzende rechter wenst te vernemen of goederen niet onder de douaneschorsingsregeling kunnen worden geplaatst wanneer de begeleidende documenten wél het juiste hoofdstuk vermelden van het gemeenschappelijk douanetarief waaronder die goederen vallen, maar niet de specifieke onderverdeling. Voorts is het HvJ EU verzocht te oordelen of de artikelen 2 en 4 van Richtlijn 2008/118 aldus moeten worden uitgelegd dat in een dergelijk geval moet worden geoordeeld dat die goederen zijn ingevoerd.

Uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat de goederen in het hoofdgeding bij hun invoer op het douanegebied van de Unie in Slovenië bij de douane zijn aangebracht en vervolgens in het kader van de procedure voor extern douanevervoer zijn aangekomen in Hongarije. Daar zijn de goederen onder de regeling voor tijdelijke opslag en vervolgens onder die voor douane-entrepot geplaatst. Er moet daarom volgens het HvJ EU onderzocht worden of de vermelding van een onjuiste tariefpost in een summiere aangifte voor tijdelijke opslag al dan niet met zich brengt dat die goederen niet meer vallen onder de betrokken douaneschorsingsregeling en daarbij tot gevolg heeft dat in voorkomend geval een douaneschuld ontstaat en accijns verschuldigd wordt.

Het HvJ EU overweegt dat niet kan worden geoordeeld dat de goederen in het hoofdgeding op onregelmatige wijze het douanegebied van de Unie zijn binnengebracht in de zin van artikel 202 van het douanewetboek. Bij aankomst in Slovenië konden de goederen dus rechtsgeldig onder een douaneschorsingsregeling worden geplaatst, aangezien geen invoer in de zin van artikel 2 onder b van de toepasselijke Richtlijn had plaatsgevonden en de accijns dus niet verschuldigd was geworden.

Voorts oordeelt het HvJ EU dat artikel 859 van Verordening nr. 2454/93 een uitputtende regeling behelst van de vormen van verzuim in de zin van artikel 204 van het douanewetboek die “zonder werkelijke gevolgen zijn gebleven voor de juiste werking van de tijdelijke opslag of de betrokken douaneregeling” (arrest van 6 september 2012, nr. C-28/11). Als zonder werkelijke gevolgen voor de juiste werking van de regeling voor douanevervoer kan worden aangemerkt het niet voldoen aan een van de verplichtingen die voortvloeien uit het gebruik van die regeling, wanneer aan de voorwaarden van artikel 204 van het douanewetboek is voldaan. Het is aan de verwijzende rechter om dit te beoordelen.

Op de vragen dient te worden geantwoord dat goederen onder de douaneschorsingsregeling kunnen worden geplaatst, ook wanneer niet de juiste specifieke onderverdeling is vermeld. In een dergelijk geval zijn de goederen niet ingevoerd en niet onderworpen aan accijns.

 HvJ EU 8 september 2016, nr. C-409/14

http://curia.europa.eu/juris/document/document.jsf?text=&docid=183122&pageIndex=0&doclang=NL&mode=lst&dir=&occ=first&part=1&cid=1330781