Twee Italiaanse vennootschappen hebben niet (tijdig) de btw op aangifte voldaan. De Italiaanse fiscus heeft aan die vennootschappen – Orsi en Baldetti – naheffingsaanslagen met boetes van 30% en 50% opgelegd. Met de Italiaanse fiscus is vervolgens overeengekomen dat uitsluitend de verschuldigde btw betaald dient te worden; van inning van de boete wordt afgezien. De naheffingsaanslagen zijn daarmee definitief geworden. Omdat het niet betalen van btw ook een strafbaar feit vormt en het belang groter is dan EUR 50.000, is het Italiaanse OM een strafrechtelijk onderzoek gestart naar de wettelijk vertegenwoordigers.

In deze procedures heeft de Italiaanse rechter het HvJ verzocht duidelijk te maken of artikel 50 van het Handvest, gelezen in samenhang met artikel 4 van Protocol nr. 7, zich verzet tegen een nationale wettelijke regeling als de Italiaanse, die toestaat dat zowel een fiscale sanctie als een strafrechtelijke sanctie wordt opgelegd om dezelfde inbreuk te bestraffen, namelijk het verzuim btw te betalen.

De A-G stelt vast dat het HvJ in een eerder arrest heeft overwogen dat het ne-bis-in-idembeginsel “niet eraan in de weg staat dat een lidstaat voor dezelfde feiten, te weten niet-nakoming van aangifteverplichtingen op btw-gebied, achtereenvolgens een fiscale sanctie en een strafrechtelijke sanctie oplegt voor zover — hetgeen ter beoordeling van de nationale rechter staat — de eerste sanctie geen strafrechtelijke sanctie is”. (HvJ 26 februari 2013, C-617/10 (Åkerberg Fransson), ECLI:EU:C:2013:105).

Of een sanctie een strafrechtelijk karakter heeft, wordt beoordeeld aan de hand van de ‘Engel-criteria’, te weten de juridische kwalificatie van de overtreding in het nationale recht, de aard van de overtreding en de aard en de zwaarte van de sanctie die aan de betrokkene kan worden opgelegd (HvJ 5 juni 2012, C-489/10 (Bonda), EU:C:2012:319).

Vervolgens gaat de A-G in op de drie noodzakelijke vereisten voor toepassing van het ne-bis-in- idembeginsel, namelijk (1) dat de gestrafte persoon dezelfde is, (2) er sprake is van dubbele strafprocedures en (3) dat de berechte feiten hetzelfde zijn.

Ten aanzien van het eerste vereiste zoekt de A-G aansluiting bij jurisprudentie van het EHRM. In het arrest Pirttimäki tegen Finland (EHRM 20 mei 2014 (Pirttimäki tegen Finland), CE:ECHR:2014:0520JUD00352321) oordeelt het EHRM dat het ne-bis-in-idembeginsel niet van toepassing is indien de fiscale sanctie is opgelegd aan een onderneming, terwijl de strafrechtelijke procedure is ingeleid tegen natuurlijke personen die een andere juridische persoonlijkheid hebben dan de onderneming, ook al hebben zij deelgenomen aan de besluitvorming ervan. Volgens de A-G is dit ook voor de uitlegging van artikel 50 van het Handvest de beste benadering.

Op basis van deze uitleg komt de A-G tot de conclusie dat art. 50 van het Handvest in deze zaken niet van toepassing is. Ondanks dat de feiten anders lijken te worden gepresenteerd, gaat de A-G er kennelijk vanuit dat deze fiscale sancties zijn opgelegd aan de rechtspersoon, terwijl de strafrechtelijke procedures zijn ingesteld tegen de wettelijk vertegenwoordigers. De A-G meent derhalve dat niet sprake is van dezelfde persoon, zodat niet aan de noodzakelijke vereiste voor toepassing van art. 50 van het Handvest is voldaan.

Conclusie van de Advocaat-Generaal bij het Hof van Justitie, 12 januari 2017, gevoegde zaken C‑217/15 (Massimo Orsi) en C‑350/15 (Luciano Baldetti), ECLI:EU:C:2017:14.

http://curia.europa.eu/juris/document/document.jsf?text=&docid=186707&pageIndex=0&doclang=NL&mode=req&dir=&occ=first&part=1&cid=515594